zondag 1 mei 2016

UITNODIGING TOT MEDEWERKING

Geachte lezer, 

PARTERRE bestaat twee maanden. Tijd om de grenzen te verleggen. De goede kant van mijn karakter heeft besloten dat ook anderen een bijdrage mogen leveren. Van een gedicht over een kort verhaal [liefst absurd], een cartoon, een scherpe mening, een pentekening, een kritische beschouwing, 't geeft niet wat, als het maar niet in de stijl van Griet Op de Beeck, Kristien Hemmerechts en Arnon Grunberg is. Juist, u hebt begrepen wat ik bedoel: geen bandwerk maar gekte in de vierde macht. 

Een financiële vergoeding moet niet verwacht worden. De publicatie is een advertentie, van wat u kan, doet. Krijgt u elders uw krolse werken niet kwijt, kan dit op deze blog. Grijp uw kans. Als iemand via deze weg een uitgever vindt, dan is mijn doel bereikt. Ga er echter niet van uit dat Parterre dé springplank is. Hij is niet meer dan een nieuwe kans om uw werk gepubliceerd te krijgen. 

Mijn drijfveer nooit op te geven moet ook de uwe zijn. Tot slot een goede raad; van de hand van Louis-Ferdinand Céline: 'Probeer niet de grasmus of de nachtegaal na te doen. Maar als het uw bestemming is te kwaken als een pad, doe dat dan! En met alle kracht! Zodat ze u horen!' 

Een voorbeeld van hoe ik kwaak vindt de lezer na deze inleiding. Hij is niet bedoeld als voorbeeld maar als wegwijzer. Veel leesplezier en ik kijk met nieuwsgierigheid uit of mijn oproep gehoord wordt. Wanhoop nooit, hij bezorgt enkel uzelf ellende. 

guido lauwaert gent,  

+=+=+=+=+=+=+=+=+=+=+=+=+=+= 


 EEN SLECHTE KRITIEK

Twee dagen geleden kreeg de schrijver Herbert Timmermans, wonende in Gent, Oudburg 13, eerste etage, een slechte kritiek op een dichtbundel die hij beschouwde als een nieuw hoogtepunt in zijn haast vijftigjarige carrière. 
Hij besloot geen woord meer te zeggen. Noch te schrijven. Hij zigzagde door de kamer, wist niet hoe de slechte kritiek te verwerken tot zijn oog viel op zijn laptop. Hij plooide hem dicht en gooide hem met een bruuske beweging uit het achterraam, waar hij op het wandelpad van de Leie belandde
De laptop kwam terecht op de rondsluipende hond van de overburen, constant op zoek naar nieuwe slachtoffers voor zijn niet te stuiten driften. De keffer met een middenstuk van anderhalve meter ging er jankend en mankend vandoor.
De actie van Herbert Timmermans was niet naar de zin van zijn vrouw. Zij stond op het punt te gaan winkelen, waar je een koffie kreeg als je spulletjes paste [als je niets kocht had je die toch gratis versierd], naar de kapper te gaan [nog een koffie], in de terugkeer de buurtwinkels met een bezoek te vereren, en wilde net vragen wat de grote meester die avond op zijn bord verwachtte. Vlees of vis. En wat voor soep? Verse of uit blik? Sigaretten? Shampoo? Een carrè confituurke, misschien? Waren er nog bananen of heb je ze allemaal opgevreten, aapje van mij? 
Toen hij na lang aandringen nog steeds de stilte verkoos, haar niet eens een blik gunde, wierp zij een kokosnoot naar zijn hoofd, die langs zijn hoofd schampte en wat opperhuid beschadigde. Enkele straaltjes bloed gleden over zijn nek naar zijn borst, waar zij stolden in zijn borsthaar. 
De worp verbaasde hem niet, al heel wat vaat was door de kamer gevlogen, want zij waren het vaak oneens tijdens hun gezamenlijke maaltijden, die zeldzamer werden naarmate zij ouder werden en de erkenning van zijn dichterschap in de vorm van een ridderorde uitbleef. Nee, hij was niet verbaasd maar verbolgen. De kokosnoot had hij de dag voordien gekocht en haar cadeau gedaan: ‘Ik heb voor jou het nieuwste parfum gekocht van een bekend huis, een harige baseball, maar het is, zoals gezegd wordt in gevallen als deze, de inhoud die telt. Daar zal je het met mij eens over zijn. Strontwijf!’
En terwijl zij het pakje bekeek: ‘Hopelijk.’ 
Toen zij de verpakking had verwijderd en het cadeau om en om had gedraaid, had hij gezegd dat het Coco Chanel was, de helft van de inhoud een heerlijk melkbad verzekerde en de andere helft de stoelgang bevorderde, volgens een advertentie die hij had gezien in een luxueuze bijlage van een zelfbenoemde kwaliteitskrant, wiens naam we niet gaan noemen omdat het De Morgen is. Zij vond het cadeau bijzonder aardig. Echt iets voor hem. De kokosnoot had een ereplaats gekregen op een schoteltje onder een lamp op de tafel, waar het, in tegenstelling tot wat Herbert Timmermans had gehoopt, en de lezer eveneens mag ik veronderstellen, nog geen vierentwintig uur bleef liggen. 
Coco Chanel had zijn ruimtevlucht beëindigd tegen een muur, en door de confrontatie met de wand die van geen wijken of bukken weten wilde, een barst opgelopen, was op de grond gedonderd, waar de inhoud een plas had gevormd. De kat was er als de kippen bij, had van de melk gelikt, en kreeg even later de hik die kort nadien omsloeg in een braakpartij. Uit de brakke smurrie steeg een vreselijke stank op. De kat had zijn aandeel in dit gebeuren nog verhoogd, was het door de stank of door de melk, hij walste als een schip in een storm, viel om en liet de meest triestige dood in zijn ogen zien die in eeuwen was vertoond. 
Door dit alles had de dichter zulke afkeer gekregen van zijn vrouw, de kat en diens dood, de dag, de wereld, de hele kosmos en alle theorieën over de plaats van de mens in de maatschappij en deze over een gelukkig huwelijk, dat hij, de grootste miskende dichter van deze eeuw, zich opsloot in de badkamer, waar hij op de pot ging zitten, plaste, en met zijn broek op zijn enkels bleef zitten en in zichzelf staarde. Waar hij niets vond en dus maar bleef staren. Het regende buiten, maar dat speelt geen rol in dit verhaal. En het was herfst; het seizoen waarin er, met dank aan onze contreien, meer regen is dan zon. 
De vrouw van de dichter, heel wat jonger dan hij, zoals dat de gewoonte is in het artistiek milieu, trommelde met de knokkels op de deur, en toen dit niet hielp met haar vuisten, smeekte de deur open te maken, ze had spijt van haar impulsieve daad, het sneuvelen van Coco Chanel op het slagveld van de eetkamer, de dood van Virginie [de kat]. Toen dat niet hielp, de stilte aanhield, schakelde zij over naar verwijten en verwensingen. Dat hij een egoïst was, egocentrisch, een kutdichter met een te kort lulletje, hij niet eens vreemd ging - in tegenstelling tot zijn collega's, dat zij op een poëzieavond geen bal begreep van zijn gebalk en dat zij juist dáárom verliefd op hem was geworden, maar dat ze mettertijd het waarschijnlijk wel zou begrijpen, als ze wat ouder en wijzer werd, maar nee, zij begreep, na twintig jaar samenwonen nog steeds geen jota van zijn kromme gezangen. Zij was in de val getrapt. Zij haatte hem zoals zij niemand anders haatte, als hij dat maar goed begreep. 
‘Zijn het nu manieren om tot de middag in je pyjama en je kamerjas vol vlekken rond te lopen! Je oor- en neusharen, hoofdharen knip ik nooit meer, je kan je teennagels zelf knippen, je rug schrobben, vergeet het, zak, zak! ZAKZAKZAKZAKZAK!! hoor je dat, halfbakken wafel! Ik ben lesbisch, voilà. Verliefd op Pascale Platel, op Goedele Wachters, op Inge Vervotte, op Caroline Gennez, en ik moet dringend naar de WC.’ 
Hij stond op het punt te vragen of ze ook verliefd was op Joke Schauvliege, maar hield zich op het laatste moment in, zijn actie indachtig. Zich door een lullige reactie belachelijk maken, nee, dat nooit. 
Dat eenrichtingsverkeer van bonken en schreeuwen ging nog een hele tijd door, tot het de buren te gortig werd. De politie werd gebeld en even later arriveerde een koppel agenten. Ze klommen de trap op, hielden een hand op de holster en belden aan. Een tweede keer, een derde keer. De huisbaas was hen gevolgd en haalde zwijgend een reservesleutel te voorschijn. De agenten traden binnen, verzochten de huisbaas buiten te wachten maar de deur open te laten. De twee agenten betraden het appartement en vonden de  vrouw van de dichter ineengezakt tegen de badkamerdeur, nog steeds smeekbedes richtend tegen de zichzelf opgesloten dichter. Na gevraagd te hebben wat er scheelde, klopte de oudste van het stel met de vrije hand op de badkamerdeur. Hij stelde zich voor zoals het boekje voorschrijft: ‘Politie! Meneer Timmermans… doe de deur open a.u.b. … meneer Timmermans! Politie! Leeft ge nog?’ 
Meneer Timmermans duwde op de knop van de spoelbak om te bewijzen dat hij nog leefde, maar zei geen woord. 
De politieman herhaalde zijn verzoek. De dichter gaf geen krimp. 
‘Meneer Timmermans! Indien uw vrouw toestemming verleent zullen wij hardhandig moeten optreden. Moeten wij een proces-verbaal opstellen dat niet intern blijft maar naar de onderzoeksrechter van dienst gaat. Eenmaal zover komt het op de lijst “Schriftelijke Verklaringen van een Opsporingsambtenaar omtrent de Constatering en de Toedracht van een mogelijk Strafbaar Feit”. Een dag later weet heel Gent het en staat het in De Gentenaar. En daar u enige landelijke bekendheid geniet, zal misschien Het Nieuwsblad, Het Laatste Nieuws en De Morgen het overnemen, tuk als ze zijn op pikante voorvallen. Het is de moeite niet waard. Meneer Timmermans.’ 
Geen reactie. ‘Derde en laatste waarschuwing, meneer Timmermans. Zo u de deur niet opent roepen wij de hulp in van een interventieteam.’ 
De dichter, inziend dat zijn actie van slechte kwaliteit was, en hem meer schade dan voordeel zou opleveren, stond recht, trok zijn broek op, en de rits, daarbij uitroepend: ‘Moment!’ Even later draaide het slot om en zwaaide de deur open. Met een gezicht waar niets van af te lezen viel staarde hij met wijd opengesperde ogen voor zich uit.
‘Heeft hij gespoten?’ vroeg de politieman aan de vrouw van de dichter.
‘Nee,’ antwoordde zij. Hij spuit al lang niet meer. Niet in zijn aders en al evenmin in mijn kut. Hij heeft een slechte kritiek gekregen op zijn laatste dichtbundel.’ 
‘Vandaar,’ zei de politieman. 
‘Is dat nu zo erg om er een rel rond te maken?’ zei zijn collega. ‘Wij krijgen wij elke dag bakken vol met kritiek. Het maakt onderdeel uit van de targets van de commissaris. Als hij onvoldoende kritieken geeft krijgt hij van hogerhand een handvol berispingen.’ 
De vrouw van de dichter wees met haar ogen naar de dode kat en vervolgens naar het open achterraam. Een agent wierp een blik uit het raam en zag een zwaar beschadigde laptop liggen. 
‘Wij zullen u een verhoor moeten afnemen, meneer Timmermans. Zullen wij het hier doen of gaat ge vrijwillig mee naar den bureau? Want die dode kat, om maar te zwijgen van die laptop, verzwaart de feiten, zoals ge wel zult begrijpen. In het tweede geval zal het geboeid zijn. Voorschriften zijn nu eenmaal voorschriften. Daar heeft zelfs de paus zich aan te houden. Maar kom, we vergeten die kat en die laptop… en een huiselijke ruzie… van dat soort hebben we er honderd per dag, misschien dat uw vrouw een kop koffie maakt, we maken een standaardverslag op dat u ondertekent, en binnen een kwartier is de zaak rond en zijn wij vertrokken.’ 
De politieman haalde een schrift te voorschijn, een balpen en maakte aanstalten zich neer te zetten in een fauteuil van Ikea. 
‘Een kop koffie!’ kreet zij. ‘Geen haar op mijn hoofd… Dat hij zelf zijn koffie maakt… en die van zijn gasten. En als u mijn kat vergeet, en mijn laptop, hoort u dat! mijn! mijn laptop, bel ik naar de commissaris, én mijn advocaat.’ 
‘Jij, een advocaat,’ zei de dichter daarbij zijn vrouw spottend aankijkend. Je kent niet eens de naam van het ambtskleed van een advocaat!’ 
‘En of ik het weet!’ kreet de vrouw. ‘Toga! Toga!! TO-GA!!!!’
‘’t Is waar,’ zei de dichter tegen de politiemannen. ‘Hoe dom van mij. Ze is verslaafd aan kruiswoordraadsels, maar een gedicht van mij lezen, heeft ze dat ooit gedaan?’ 
Alvorens iemand antwoord kon geven antwoordde hij zelf op de vraag. ‘Nooit! Never! Jamais! Maar hoe de witte sjaal heet weet ze zeker niet! Dat zweer ik op het graf van Ramses II. Doe maar de proef. Vooruit, vraag het haar! Vraag het!’ 
‘Meneer, wij zijn niet gemachtigd…’ begon de politieagent maar hij kreeg de tijd niet zijn zin af te maken.
‘Bef!’ riep de vrouw uit met overslaande stem. ‘Bef! Drie letters’. Ze sprong op en wiep zich op de dichter. Ze krapte hem, trok aan zijn haar en spuwde in zijn gezicht. In het gewoel botsten ze tegen een boekenkast, gevuld met werk van eigen hand, onder verschillende namen, omdat hij in momenten van twijfel had gedacht dat zijn naam zijn doorbraak in de weg stond. Geen naam had echter geholpen. Afijn, de kast kreeg zulke flinke klap dat hij er van duizelde, dreigde om te vallen, maar zich toch staande hield. De inhoud deed dat echter niet, waardoor, werk van jaren noeste arbeid op de grond donderde. Geconfronteerd met zijn verzameld werk op de vloer brak de dijk van opgekropte razernij en de dichter smeet zijn vrouw op de tafel en begon de kleren van haar lijf te scheuren. Een mooie borst vertoonde zich. 
Een politieman probeerde de kemphanen te scheiden – zonder de blote borst aan te raken – de andere greep naar zijn telefoon, belde de centrale en vroeg om bijstand.
Buren uit de wijde omgeving hadden zich intussen in het trapportaal verzameld en keken over elkaars schouders en wie op de eerste rij stond wilde van geen wijken weten. Twee minuten later arriveerde aan hoge snelheid de opgeroepen bijstand, reed het huis voorbij, remde hevig, reed bruusk achteruit zodat een Opel Kadett van de eerste generatie met een koppel van de derde leeftijd niet tijdig kon stoppen. Een voor- en een achterbumper kusten elkaar. Twee bijstandteams werden opgeroepen: eentje voor de externe botsing en eentje voor de interne. 
Tijdens dit gebeuren had Herbert Timmermans zich enigszins herpakt, was naar de slaapkamer getrokken en had zich op bed geworpen. Starend naar het plafond vertraagde langzaam zijn ademhaling tot het zijn normale ritme hervond. Zijn vrouw had gelukkig voor de lezer besloten hem te blijven kwellen, was even later verschenen, had een koffer van de kleerkast gehaald, beide spiegeldeuren met een ruk opengetrokken en begon de koffer met zijn kleren te vullen, zonder ze netjes te rangschikken. Toen de koffer gevuld was en gesloten, kroop zij in de kast en trok de deuren dicht. Een politieman verscheen en vroeg Herbert Timmermans waar zijn vrouw was.
‘In de Leie,’ blafte de dichter. ‘Dat kreupel stuk ongeluk is aan het verzuipen!’
De agent snelde naar het raam, keek naar de rivier en zag een toeristenbootje voorbij varen, vol met vrouwen in de overgang. De gids zei in de microfoon op nasale toon en zonder inachtneming van leestekens dat… ‘rechts tot halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw de coöperatieve bakkerij van de socialistische partij gevestigd was waarvan de bedenker en oprichter Edward Anseele was en links de schrijver Herbert Timmermans woont op de eerste verdieping van het pand met de afbladderende achtergevel en dat hij de enige dichter van zijn generatie is met geen enkel gedicht in een bloemlezing wat uitzonderlijk genoemd mag worden want aan bloemlezingen geen gebrek in Vlaanderen en zelfs wanneer hij geld aanbied aan tijdschriften zonder subsidies om toch maar een gedicht in het blad te krijgen de redactie het aanbod afwijst zo meteen zal u aan de rechterkant...’
Het bootje tufte verder en de rest van zijn toeristische toelichting was niet meer verstaanbaar. 
De rivier afspeurend verzocht de agent, telefoon aan de mond, dringend om bijstand van de brandweer. ‘Met rubberboot en twee duikers, Chantal. Er is een vrouw vermist. Ter hoogte van de Zuivelbrug. En bel me in uw koffiepauze eens op, op mijn gsm. Ge weet wel voor wat.’ 
De dichter sprong op, liep via de woonkamer naar de gang, waar hij zich tussen de menigte wrong, de trap op snelde, de ladder naar de nooduitgang besteeg en even later stond hij op het dak waar hij met luide stem uit eigen werk begon voor te dragen. Een voorbeeld van een gedicht geven zou het tempo en de stijl van het verhaal beschadigen en beknoptheid kon Herbert Timmermans niet verweten worden; dus dat laten we. 
Even later cirkelde een helikopter boven het actieterrein met een cameraman van de regionale televisie. De regen had, kort voordien, zoals Frank De Booseere feilloos had voorspeld, plaats gemaakt voor een weinig enthousiaste zon. Naast hem stond een vrouw die nota’s nam en af en iets zei in een koptelefoon met aangehechte microfoon. 
De vrouw van de dichter was ondertussen ongeschonden uit de kleerkast gekomen, tot teleurstelling van de politie die op een lekker familiedrama had gerekend. Zij, wiens naam nog steeds niet bekend is, schikte haar kleren, en zei dat ze regelmatig bonje hadden, maar niet zo erg als vandaag, en het niet meer zou gebeuren. Ze hield van haar Herbert, al bleef hij schrijven en mokken over miskenning, maar slechts half zo lelijk was als de bultenaar van de Notre-Dame, niet jaloers, gewoon omdat hij te lui was om jaloers te zijn, veegde zijn voeten bij het binnenkomen en het buitengaan, had een reservegebit en was tuk op dezelfde pralines die ook zij lustte. 
‘Ja, maar madammeke, ’we zullen toch een verslag moeten opmaken en of dat een staartje krijgt, zal de onderzoeksrechter beslissen. Want intussen is het halve korps in staat van alarm en de brandweer onderweg.’ En zich tot zijn collega wendend. ‘Jean, bel vlug naar de brandweer en zeg dat er geen lijk is. En vraag aan de officier van dienst of er iemand naar de poezenboot kan gaan om een nieuwe kat. Zeg dat het voor een goed doel is, dan krijgt hij een druppel Filliers en een dozeke Kit&Kat. En als ze weigert, dat hij dreigt met een inspectie van de gezondheidsdienst, de riviervaart, de drugsbrigade, de milieudienst en wat we nog allemaal of haar af kunnen sturen.’
Zich weer tot de vrouw des huizes wendend, die zich naar de badkamer had begeven om zich wat te fatsoeneren: ‘Als ge klaar zijt, madammeke, zet dan een pot koffie en hebt ge nog pralines?’ 
Terwijl de dichter halverwege zijn oeuvre zat en de daken van Gent dreigden door te zakken onder zijn geschreeuw, verscheen de politieman met een doos pralines. ‘Meneer Timmermans! Zijt een beetje raisonnabel. Hier, neem een praline en we praten het beneden uit. Uw vrouw heeft er spijt van. Werkelijk. Ze heeft beloofd alleen nog kleine scènes te maken. Normale. Ze zijn lekker hoor, uw pralines. Ja, die van Van Hoorebeke zijn de beste. Goede smaak kunnen u en uw vrouw niet verweten worden. Jammer dat er zo weinig witte bij zijn, daar ben ik dol op.’ De agent had al twee pralines op, toen hij een derde in de mond stak en zijn bemiddelingspoging afrondde. ‘Wat heeft het voor zin? Overal is wat. Denkt ge dat mijn vrouw en ik nooit eens ruzie maken?’  
De dichter zweeg en keek naar de helikopter die maar bleef rondcirkelen. In de verte naderde de rubberboot, minderde vaart, gooide het roer om en verdween naar de plaats waar hij te water was gelaten. Een periscoop met een sticker van de krant Het Laatste Nieuws werd ingetrokken.
De wolken troepten samen en werden zwarter. Nog even en het zou opnieuw beginnen regenen. De dichter kreeg het koud, hij was ook niet meer van de jongste, aarzelde tot de bibber in zijn graatmagere lijf ontwaakte en vatte zonder de agent aan te kijken de terugweg aan. Eenmaal op de zolder werd hij door twee agenten in strijdtenue ruwweg tegen de muur gedrukt en geboeid, terwijl een derde hem met dreunende stem op zijn rechten wees zonder over de rechten van de politie en de actie een woord te reppen. Waarna hij de pralinedoos overnam, erin keek en de laatste in zijn mond stak. De lege doos belandde in een lege hoek. Ze waren nauwelijks verdwenen of een bataljon muizen koerste uit alle hoeken naar de doos en vocht om de kruimels. Ze sleepten de doos naar een achterbuurt van de zolder, want een natuurwet voor de mensen geldt ook voor de dieren: Wat de ene buitenzet pakt de andere weer binnen. 
In de gang ter hoogte van zijn appartement stond Timmermans’ vrouw hem op te wachten. Politie en arrestanten daalden de trap af. Toen zij op het punt stonden de straat te betreden arriveerde een politiewagen. Er stapte een agent uit, een kooi in de hand. Een ros poesje duwde zijn snoetje tegen het traliewerk. 
‘O, hoe schattig,’ zei de vrouw van de dichter. ‘Mag ik het even op de arm nemen en strelen?’ 
De kooi werd geopend. De agent nam het katje bij het nekvel. Op dat moment kronkelde het beestje en sloeg de klauwen van een voorpoot in de hand van de agent. Hij loste het diertje en als de weerlicht verdween het tussen de benen van de buurtbewoners. De vrouw slaakte een kreet en kreeg een aanval van razernij. Met veel moeite kreeg men haar op de achterbank van de politiewagen. Herbert Timmermans werd in een andere wagen afgevoerd. Het eerste koppel agenten bleef achter.
‘Komaan, mensen,’ zei de oudste van de twee tegen de omstanders. ‘Wegwezen. De cinema is gedaan. Maak de weg vrij.’
Het volk verzette geen voet. 
De politieman moest dus een paar maal aandringen en met zijn matrak zwaaien eer de straat schoongeveegd was.
Eindelijk was de rust in de buurt weergekeerd. De politiewagen werd gestart, zette aan, maar kwam een paar meter verder tot stilstand. De agent op de passagiersstoel stapte uit en liep rond de wagen. 
‘Twee platte banden, André,’ zei hij. ‘Wat een klotebuurt. Vraag maar een takelwagen.’ Hij keek op zijn horloge. ‘En over een kwartier zit onze dienst erop. Dat worden overuren, miljaarde. Mijn vrouw zal niet content zijn.’
Hij hield de adem in, een teken dat hij nadacht. ‘Nu, zo erg is dat ook weer niet. Nee, het ergste is dat ik voor de zoveelste keer van de maand opgewarmde kost zal krijgen. Jongen, ik krijg daar zo’n buikpijn van. Gij niet? En darmen die huilen als monsters. Niet te harden. Ik heb mij al grondig laten onderzoeken, in het UZ, tevergeefs. Er mankeert mij niets, zeggen de dokters. Maar als ik iets voel dat niet pluis zit, dan is er toch iets. Ik denk dat ik eens naar Sint-Lucas ga, daar vinden ze altijd wat. ’t Zit er vol Turken, maar ja, voor zijn gezondheid knijpt een mens een oogje dicht. Geef mij een sigaret, André, mijn zenuwen worden warm, ik voel het aan mijn rug.’ 
Wat er verder gebeurde met Herbert Timmermans en zijn vrouw is het vertellen niet waard en kan ik ook niet doen. Ik ben namelijk niet meegevoerd en ben ze niet achterna gegaan.
Wat ik er wel aan moet toevoegen, op uitdrukkelijk verzoek van mijn vrouw, die over de schouders meeleest en er mij altijd op wijst dat ik elke gelegenheid moet aanpakken om mijn winkel aan te prijzen, is, dat ik de huisbaas ben van het pand waar dit bizar avontuur zich afspeelde, en verderop in de straat een ander pand heb, dat er twee appartementen leeg staan die meteen betrokken kunnen worden. Mijn naam is Van den Borre, Karel. Ik ben de jongste zoon van de eigenaar van de bekende elektronicaketen: ‘Van den Borre… u hebt goed gekozen…’ Kijk maar in De Streekkrant, onder Immobiliën, te koop of te huur. Agence Van den Borre, Brabantdam 65. In het andere pand is het veel rustiger dan in nummer 13. Het hele blok is van onder tot boven en van voor naar achter twee jaar geleden gerenoveerd, van alle comfort voorzien, sleutel op de deur, parket in de woonkamer en laminaat in de slaapkamers, er is een ondergrondse parking, een kelderruimte voor elke huurder, een dakterras, camera’s op elke verdieping, onderhoud van de lift door Bosniërs en de gangen door Polen; kwaliteit dus verzekerd. Vrij van ratten en er huizen geen kunstenaars. 

guido lauwaert 





Geen opmerkingen:

Een reactie posten