maandag 26 november 2018

ALVORENS ALLES VERVAAGT & GEBOTTELDE NONSENS




Aanvankelijk was ik niet van plan wat volgt te publiceren. Over jezelf schrijven, of anderen die over mij spreken en daarover verslag uitbrengen, het levert jeuk op. Heel wat mensen echter die aan me trokken… ze wilden de toespraak van Karel Anthierens in hun laptop, en tevens de kortfilm die Luc Coghe heeft gemaakt over het doopfeest van ALVORENS ALLES VERVAAGT in het Gentse stadhuis, op vrijdag 16 november. Ik heb dus van mijn steen een hart gemaakt [opzettelijke verspreking] en een en ander netjes bij elkaar gegooid tot een leesbaar stuk. En als extra een kortfilm over de presentatie, gemaakt voor Luc Coghe. Wie tuk is op film klikt helemaal onderaan. 


Maar voor u aan dat hoofdstuk begint, wil ik uw aandacht voor  GEBOTTELDE NONSENS. De graanjeneverstokerij FILLIERS vond het een leuk idee. Het enthousiasme was zo groot dat FILLIERS het hele project heeft gefinancierd. En het slaat aan! Op nauwelijks een maand tijd werden honderdvijftig flessen Gebottelde Nonsens verkocht. Wat de Gentse burgemeester Daniël Termont tegen een medewerker de uitspraak ontlokte ‘Lauwaert kan zelfs nonsens verkopen.’ 


Excuus voor de slechte kwaliteit van de foto's, maar beter lukt me niet. 

Wat de Gebottelde Nonsens precies inhouden komt u hier niet te weten. Dat moet u zelf ontdekken. Handleidingen hiervoor zijn te vinden bij BRICO en GAMMA.
Maar goed… genoeg gepraat / geschreven. Het woord is aan Karel Anthierens, de laatste nog levende telg van de Dalton-familie van de Vlaamse pers. 

guido lauwaert 







Goeieavond, dames, heren, transgenders. 

Dit is het verhaal van
De laatste picaro van de Vlaamse letteren 

Karel Anthierens [fotograaf onbekend] 
Aan redacteurs die me vroegen hoe lang hun artikel moest worden, heb ik altijd geantwoord: zo lang als het moet, en zo kort als het kan. 
Ik zal proberen mijn eigen consigne te volgen. 

Niet zoals Guido Lauwaert, die er bijna 400 bladzijden over doet om ons zijn eerste boek te presenteren. Althans, het eerste dat niet is opgehangen aan andermans werk, zoals Elsschot of Claus.
Volgens de ondertitel gaat het om zijn memoires.
En zet u maar schrap: er komt nog een tweede deel. 

Nu, zoals u weet, het geheugen, anders gezegd “memoires”, laten ons graag in de steek. U moet dus niet alles geloven wat Guido schrijft. Hij gelooft het zelf ook niet.
Maar, hand op het hart, het boek is een boeiende brok literatuurgeschiedenis. Niet in de zin van een overzicht van wat er in onze contreien allemaal op papier is gezet, maar een duik  in het echte reilen en zeilen van ons literaire wereldje. Zonder franjes of opsmuk.
Naarmate het boek vordert, en de ene nacht van de poëzie zwanger is van de volgende, wordt het almaar spannender.
Want iedere keer moet de picaro van de Vlaamse letteren weer van scratch beginnen.
En toch heeft hij het bestaan om niet alleen telkens weer het kruim van de Nederlandse dichtersbent een podium te bieden. Ook internationale grootmeesters zoals, sindsdien helaas allemaal wijlen, Roland Topor uit Frankrijk, Allen Ginsberg en William Burroughs uit Amerika. Zelfs Jevgeni Jevtoesjenko, uit de toenmalige Sovjetunie, heeft hij kunnen lijmen. 

En over lijmen  gesproken: we weten dat Lauwaert onvoorwaardelijk fan is van Elsschot. Maar hij heeft zijn meester in de schaduw gesteld met meer dan één staaltje onvervalst lijmen.
Het was de enige manier waarop hij, een landloper, een armoedzaaier, maar een hartstochtelijk liefhebber van literatuur, en van poëzie vooral, telkens weer vuurwerk kon ontsteken in onze ingeslapen letteren. 

Slordigheden wezen hem daarbij vergeven; de auteur blinkt niet uit in nauwgezetheid. Toen ik zeventig werd – alweer een eeuwigheid geleden – heeft Guido mij als cadeau 70 rode balpennen gegeven. Dat was ter herinnering aan al die keren dat hij voor mijn bureau stond, terwijl ik door zijn artikelen fietste. Dan volgde Guido met een bang hart hoe ik met een rode balpen door zijn tekst liep, correcties aanbracht of hele stukken wegsneed.
Het manuscript voor het boek van vandaag heeft hij me niet voorgelegd. Anders had ik hem er onder meer op kunnen wijzen dat het Hotel Negresco niet in Cannes, maar in Nice ligt, en dat die gulden sporen er echt wel zijn geweest en tot in 1382 zijn tentoongesteld in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk. 

En toch is Guido bij momenten, en vooral in zijn artistieke optreden een pietje precies. In zijn boek beschrijft hij hoe hij “Who’s afraid of Virginia Woolf” tot een éénmansstuk heeft omgebouwd en aldus met “Wie is bang voor Guido Lauwaert” de boer optrok. Hij heeft het ook bij vrienden  gespeeld, onder meer bij ons thuis. Uren voor de voorstelling, was hij druk in de weer met de voorbereidingen, onder meer het vullen van lege flessen met thee. Die verstopte hij achter fauteuils en kasten om ze later, tijdens de opvoering, op te duikelen en leeg te slokken alsof het whisky was. Tot grote verbazing, onthutsing en bewondering van wijlen Fons de Haas, muziekrecensent bij Knack en zelf een notoire whiskydrinker.
Het meest opvallende was dat Guido, tijdens zijn mise en place, in de lichtarmen van de luchter spinrag ontdekte. Ons had dat nooit gestoord, maar nu moesten die stofnesten stante pede worden weggehaald. De auteur, decormeester en acteur die straks een beeld zou ophangen van totale verloedering en zedenverwildering, kon zijn ding niet doen met spindraad aan het plafond. 

In Guido’s schelmenroman komt vooral het beeld naar voor van een geboren dwarshoofd, die er altijd weer van opkijkt dat niet iedereen hem in zijn armen wil sluiten. Ook al doet hij nog zo zijn stinkende best om over te komen als een stuk chagrijn. Lauwaert houdt van de hele wereld, maar die wereld moet hem nemen zoals hij is. Hij staat erover verbaasd dat het hem soms niet in dank wordt afgenomen als hij zich iets aanschaft zonder, zoals hij zelf schrijft, langs de kassa te passeren. Die strapatsen zijn in zijn hoofd verantwoord, omdat het altijd de bedoeling is geweest ook anderen wat te gunnen. En ach, aangezien hij nooit een rooie duit heeft bezeten, moest hij het wel ànders aanleggen. 

Lauwaert zal niet zeggen, zoals wijlen mijn broer Johan, dat hij beter onrecht kan verdragen dan een gescheurde nagel. Hij ruikt het van ver en kan het niet verkroppen, ook niet als hij het nog als kind heeft moeten ervaren. Een leraar die je vernedert en je het bloed vanonder je nagels pest, wie heeft het niet meegemaakt? Zoveel van wat Lauwaert beschrijft, heb ik als kind ook beleefd, maar nu pas, bij het lezen van Guido’s memoires, herinner ik het mij weer. Hij daarentegen heeft het niet vergeten. Hij is nog altijd boos en verontwaardigd over wat hem indertijd is aangedaan. 

Onze Don Quichotte is ook een naïeveling met een onwankelbaar vertrouwen in mensen. Hoe argeloos en wereldvreemd moet je zijn om de toegangsprijs voor de nacht in Kortrijk facultatief te laten? De affiche, met de grootste namen van dichters uit de hele wereld, schreef ook…  
Wie betaalt wat hij kan, is waard dat hij komt.
Wie, behalve Guido Lauwaert, kan het dan verwonderen dat in de urne voor het toegangsgeld amper een paar koperen centen en knopen werden gevonden?
Trouwens, hij had het kunnen weten. Lauwaert betaalt zelf ook nooit toegang. Overal lult hij zich gratis binnen. 

Lauwaerts hart loopt dan weer over als hij beschrijft hoe zijn moeder, later zijn zus, het karige brood verdeelde. We komen zelfs te weten wat hij als beleg tussen zijn boterhammen kreeg voor op school, pal tegenover hun eigen deur. Hij is trots op zijn ouders en is vooral zijn moeder dankbaar, dat ze er telkens in slaagde hem her en der aan een baantje te helpen. Het spijt hem nog altijd voor haar, dat hij het iedere keer weer heeft verknald. 

Guido’s moeder heeft hem onder meer binnen gekletst bij een drukker. Samen met hem ruik ik nog de drukinkt, ik hoor het geklets van de linotypes, ik zie de letterbakken en hoe ze met een sleutel het zetwerk inkaderden, ik lees nog negatief van het lood af.
Lauwaert beschrijft het allemaal met voelbare weemoed. Het is geen toeval dat de uitnodiging voor de presentatie van vandaag, de cover en het zetwerk van het boek, zo oogstrelend zijn: Guido heeft het vak niet verleerd. Hij heeft het doorgegeven aan zijn dochter Joyce, die tekent voor de sublieme, stijlvolle cover van zijn boek. Alleen al daarvoor zou je het kopen. 

Guido beschrijft ook zijn passie voor de Olivetti schrijfmachine, ontworpen door Jean-Michel Folon, en in dienst waarvan Guido er veel verkocht en nog meer gejat heeft. Hij deelt die liefde met wijlen mijn broer Johan en auteurs zoals Eriek Verpale, die voor Bob de Moor een monoloog heeft geschreven over de Olivetti. 

Guido vergeeft het sommige ambtenaren, politici, gezag- en andere slippendragers, nog altijd niet dat ze voortdurend probeerden ambtelijke, financiële of wettelijke stokken te steken tussen zijn dromen over feesten van liefde, pijn en poëzie. Maar ook is zijn dankbaarheid groot voor mensen die hem op weg hebben geholpen, en gesteund in zijn kronkelige carrière. Ik vind het bijvoorbeeld ontroerend hoe hij de lessen beschrijft die hij van Luc Philips heeft gekregen, al heeft die hem verteld dat hij nooit een echte acteur zou worden.
Ik wil dat trouwens nuanceren: Guido moest geen acteur worden, hij is acteur geboren. 

Ook zijn liefde voor Julien Schoenaerts heeft Guido raak omschreven. Ik geloof dat hij de eerste is die de grootste acteur van Vlaanderen, in hart en nieren doorgrond heeft.
Het doet me denken aan de grandioze foto die Herman Selleslags van Schoenaerts heeft gemaakt, toen die de “Apologie van Socrates” speelde in de Beursschouwburg van Brussel. Herman had hem meegetroond naar buiten. En daar stond Schoenaerts, in zijn witte hansop, armen gespreid ten teken van liefdevolle overgave, midden op de drukke straat, met de beurs – de echte, niet de schouwburg – als achtergrond.
Haal Schoenaerts weg - als dat geen godslastering is - en zet Lauwaert in de plaats. Het beeld blijft kloppen. Jammer van die rosse kop. 

Ik dank u. 

Karel Anthierens, 

Gent,  16 november 2018. 

>>>> Kortfilm Doopfeest ALVORENS ALLES VERVAAGT 


.>>>>>> https://youtu.be/wyJbSVZNWeM <<<<<<<<<<<< 




vrijdag 16 november 2018

THE BEST OF DELPHINE LECOMPTE



Delphine Lecompte - foto Koen Broos 

De dichter van het vrouwelijke geslacht, 
waarbij je twijfelt aan luciditeit of waanzin,  
is aan haar eerste bloemlezing toe, 

The best of Delphine Lecompte

Haar poëzie deint op dezelfde golven als de orakels van Delphi. Wat zij denkt is niet wat je meent en wat je meent is niet wat zij denkt. Beide visies verschillen even grondig van elkaar als dat wit van zwart verschilt. Het ongrijpbare van haar poëzie – elk gedicht is een raadsel in een doolhof – heeft al gezorgd voor één zekerheid: haar poëzie is geschreven voor het heden en de toekomst en die toestand levert haar eeuwige roem op. Geen bloemlezer die zonder een paar van haar gedichten kan, al is hij een telg van het geslacht Coburg. 

Mijn waardering voor haar leven en werk is zo groot dat ik mademoiselle niet zo lang geleden ten huwelijk heb gevraagd. Aanvankelijk was zij geneigd in te gaan op mijn verzoek. De fotograaf van de verlovingsfoto’s was al besteld. Op het laatste moment heeft zij de afspraak in de serres van het kasteel van Laken afgezegd. ‘Het spijt me, lieve Guido, maar mijn poëzie is mijn bruidegom.’
Wat wel doorging, is ons thee-uurtje met koningin Mathilde, maar daar zullen wij geen tweede maal uitgenodigd worden. Nadat mijn geliefde de koningin de vraag had gesteld ‘Hoe houdt gij dat vol met die stofvrije, kleurloze robot?’  verdween hare majesteit als de weerlicht, onderweg een kousenband verliezend. Op dat moment sprong vorst Filip te voorschijn, raapte de bilrekker op, keek mij streng aan en zei: ‘Honi soit qui mal y pense!’ waarna hij als een houten Jan Klaasen verdween, om even later, de kousenband tussen de tanden op een Vespa voorbij het raam te zoemen op een pruttelende Vespa, ooit eigendom van zijn moeder, al zingend Sinterklaas Kapoentje, leg wat in mijn schoentje

Tot zover dit waargebeurd edel intermezzo. Keren wij fluks terug naar de oorzaak van deze literaire schepping, de eerste bloemlezing van la duchesse Delphine, niet van het geslacht Boël maar van de stam Lecompte.
The best of… telt 110 gedichten, het betere van het beste uit de kerngezonde bundels die niet uit de onderbuik maar uit de bovenkamer van de dichter vielen.
Permitteer dat ik een zijsprong maak. Wees gerust, hij is van korte duur. Een vrouwelijke dichter ‘dichteres’ noemen vind ik niet kunnen. Het is een taalkundige misgreep. Je spreekt een vrouwelijke dokter of advocate toch ook niet aan met ‘dokteres’ of ‘meesteres’? Welnu dan.
Goed, het enige jammere van de bloemlezing is dat hij maar 110 gedichten telt. Die zero [nul] past niet. Het hadden er 111 moeten zijn. 111 is in tegenstelling tot 110 een verborgen verleider die niet bewust wordt opgemerkt door de consument. 101 is dan weer wel een verborgen verleider. De zero staat goed tussen de 1 en 1. Niet toevallig telt de hondenkennel van auteur Dodie Smith, 101 dalmatiërs. Wie denkt dat verborgen verleiders eigen zijn aan de voedselketen heeft het flink fout. Net zoals de lay-out een boek een extra luxe geeft, levert het juiste getal meer kopers op. 

Tot zover dit ijzersterk intermezzo vanonder mijn schedeldak, gemaakt van primair rotsgesteente. Keren wij voor de tweede maal fluks terug naar de eerste bloemlezing van mijn verloofde voor één dag.
Hij wordt de bevolking aangeboden met verschaald bier en muffe hapjes aanstaande woensdag, 21 november, om 20 uur en de daaropvolgende uren, als ik mij niet vergis, wat zelden tot nooit gebeurt. Iedereen is welkom in de Gentse Burgstraat, waar in nummer 59 de Bar Mirwaar huist. Na de voor de hand liggende plechtigheden zal waarzegster Delphine uit haar glazen bol, de bloemlezing, bedoel ik, voorlezen, waarna zij exemplaren zal signeren, terwijl Mauro Pawlowski haar minnestreel is en de oren zoet met zijn beste liedjes en gitaarspel. 

Slot! Tot slot nog dit. Delphine Lecompte begreep zeer goed [en nu schakelen we over naar het taaleigen van de mededelingen aan de bevolking van wijlen Gaston Eyskens] ‘… dat de verbreking van de verloving… ondergetekende… mogelijks tot de sprong… uit het raam van de bovenste etage… van de lelijkste KBC-toren van ons Belgenland… ter hoogte van Sint-Denijs-Westrem… langs de autostrade E40… zou voeren. Daarom heeft op uitdrukkelijke wens van de regering… voltijds huizend in het hoofd van mevrouw Lecompte… de hoogedele dichter ertoe gebracht, de afgewezene een gedicht te sturen… niet eerder gepubliceerd… op welk verzoek de aangesprokene… is ingegaan met … naar eigen zeggen … "zomaar een geniaal en smerig gedicht". Daaraan is het te danken… dat de lezer van dit prachtig artikel… onderaan toegevoegd…naast de 110 gebundelde gedichten… een extra gedicht heeft… want laat hij het door zijn machtig toestel printen… en voegt hij het toe aan de bundel… dan heeft hij geen 110 maar 111 gedichten.’
Tot tevredenheid van de opsteller en van al wie oog heeft voor 'verborgen verleiders'. 

guido lauwaert 



Stokstaartjes en bruidstaarten

Ik ben altijd alert, dit is wellicht mijn grootste kwaliteit
Er liggen vuile bloemen op mijn vensterbank
Een achterlijke bakkersknecht heeft ze daar gelegd
Vorig jaar had ik nog een intacte ziel, maar nu ben ik niet zeker
Ik koop dadels voor de bedeesde zeepzieder en lach naar een meeuw.

De bedeesde zeepzieder is niet thuis, ik eet de dadels op
Staand in een pyjamawinkel, behoorlijk ontredderd
Maar niet fotogeniek, de gepensioneerde stierenvechter zegt:
‘Je leven is voorbij, het was een gênant spektakel.’
We verlaten de pyjamawinkel en ondertekenen een petitie tegen mascara op woestijnratten.

In de woonkamer van de gepensioneerde stierenvechter staat een opgezette reiger
Met een dwaze blik, toen hij nog leefde had hij een intelligente blik
Ik duw de reiger omver en pijp de gepensioneerde stierenvechter
Die het zich laat welgevallen, hoe zou je zelf zijn?
Buiten schijnt de zon en veertien sponzenverkopers plegen zelfmoord in elf verschillende badsteden.

‘Ben je gelukkig?’ Vraagt de gepensioneerde stierenvechter na de blowjob
‘Natuurlijk niet!’ Antwoord ik geërgerd
Ik kwam nog nooit een mens tegen die gelukkig was
Nu regent het, maar de zon blijft schijnen
En dus krijgen we een regenboog, ik dans met de opgezette reiger, een wals.

‘Ben je gelukkig?’ Vraag ik kortademig aan de gepensioneerde stierenvechter
‘Het is onmogelijk; er gebeurde teveel in mijn leven, tragedies.’
‘Ja ja…’
We kijken naar een film over een sombere Finse arbeidster in een luciferfabriek
Ze vermoordt haar gewelddadige echtgenoot, het is duidelijk dat ze geen berouw heeft.

Ik denk aan stokstaartjes en bruidstaarten
Vreemd dat ik nooit alleen maar aan stokstaartjes kan denken
Of alleen maar aan bruidstaarten
De gepensioneerde stierenvechter heeft alweer een erectie
Hij kan zijn plan trekken, ik ben uitgeput. 

Delphine Lecompte








woensdag 7 november 2018

UIT EEN DODENHUIS



De Munt heeft een nieuwe productie, een opera van Leoš Janáček, met als dirigent Michael Bober en als regisseur Krzysztof Warlikowski. Wat volgt is de verklaring van het applaus. 

De opera is gepuurd uit de zware en dik uitgevallen novelle, Aantekeningen uit het dodenhuis, van Fjodor M. Dostojewski. Voor dit boek putte de auteur uit de vierjarige verbanning naar een strafkamp in Siberië, nadat hij samen met zijn broer betrapt was het bewind van tsaar Alexander II te ondermijnen. Een lijnrecht verhaal is er niet. Aantekeningen uit een dodenhuis is eerder een verslag van wat hij en anderen hebben meegemaakt. Een ketting van anekdotes. 

Naast de belevenissen valt op dat er wel collegialiteit onder de gevangenen is, maar geen vriendschap. Het is ieder voor zich en eenmaal iemand vrijgelaten of dood is, wordt hij vergeten. Hij is dan enkel nog een verre haast naamloze passant in het geheugen. 

Cirkelende stemmingsstukken
Het ontbreken van een verhalende draad kwam de Tsjechische componist Janáček goed uit. Al zijn werken bestaan uit stemmingsstukken, van een barbaarse en toch verheven sfeer. Zij cirkelen altijd rond de gedachte aan de wrede dood. Zowel de titel van het boek als van de opera is dan ook eerder figuurlijk dan letterlijk te nemen. Hij viseert nooit iemand in het bijzonder, zelfs al draait het werk rond één persoon, zoals in de rapsodie voor orkest, Taras Boeljka. Bij Janáček spelen alle personages [op de figuranten na] hoofdrollen. De  geslaagde aaneenrijging van anekdotes door zowel de auteur als de componist [want hij zorgde ook voor het libretto] maakt dat de opera een consistent geheel is en een lekkere spanningsboog heeft. 

Wat meewerkt aan het succes van deze opera is dat Dostojewski’s personen wonen in – of zwerven door – situaties die leenrecht zijn verschuldigd aan karakter en bestemming. Vaak stelt zich de vraag of de bestemming door het karakter komt of het karakter door de bestemming. Dat raadselachtige houdt de aandacht gaande. 

Beschaafd gedrag?
Goed. Hebben dirigent, regisseur, muzikanten en zangers zich beschaafd gedragen? Over de muzikanten en zangers hoeft enkel gezegd te worden dat zij geen verantwoordelijkheid over het eindresultaat hebben. Je kan ze enkel zien als aandeelhouders binnen hun gebied. Tenslotte luisteren zij naar La voix du maître en letten op de baton. 

Wat het aandeel van de maître, pardon maestro, van deze productie betreft: hij zorgt voor een foutloze uitvoering en permitteert zich geen frivoliteiten om, zuiver voor het eigen plezier, op te vallen. Veel kritiek valt er dus niet te geven. Het enige wat bijwijlen voor een rimpeling op het voorhoofd zorgt, is dat hij de muziek uit de orkestbak slaat. Zelfs in de pianissimo momenten is er geen intimiteit te vinden. Zoals warm koud kan zijn, kan koud warm zijn. Het hangt van de stoker af, hoe hij het aanbrengt. Die kunde heeft Michael Boder niet in de korf zitten. 

Alles of niets
Concentreren we ons op de regisseur. Zoals bij eender welk soort theatrale gebeurtenis is hij nu eenmaal God de Vader.
Bij Krzysztof Warlikowski is het telkens alles of niets. Net als Dostojewski is hij een getormenteerd man. Dat beïnvloedt elke productie en horen, zien en voelen alle toeschouwers. 

Als enscenering heeft de componist gekozen voor een gevangenis. Warlikowski is hem daarin gevolgd.
Centraal is er de binnenkoer waar de veroordeelden wandelen, sporten, jammeren en klagen. Elke bewoner is – wat had je verwacht? – onschuldig, of op z’n minst toevallig in een misdrijf betrokken geraakt.
Bezijden deze ‘speelplein’ is er een container die dankzij de modernste elektronische techniek de vier windrichtingen uitdraait. Nu eens naar de achtergrond / zijkant verdwijnt om plotseling weer centraal komen te staan. De zijwanden zijn doorzichtig, al zijn ze niet gelijk. Ze onderstrepen de functie van de ruimte. Een verhoorzaal, een martelkamer, een kantoor, een dokterskabinet. 



Goed begrepen!
Is een dodenhuis bij Dostojewski niet een gevangenis, bij Warlikowski is zoals eerder gezegd, het dat wel, in zoverre je de gevangenis ziet als het oord van de individuele complexen en boze geesten die elk van ons in meer of mindere mate heeft. Dostojewski is een man die het leven zwart zag, met slechts af en toe een wolkje grijze lucht. Dat zou bij de lezer kunnen zorgen voor een afkeer van zijn pen, het tegendeel is echter het geval. Dosto’s pen is zo driftig, zo woelig dat het kwaad aantrekkelijk [om lezen] maakt. 

Warlikowski heeft dat goed begrepen. Zijn enscenering heeft, op de kostumering na, geen spectrum, want zwart en wit is geen kleur. Wat van grijs ook kan gezegd worden, al valt daarover te discussiëren. En dat precies is wat beoogd wordt door Warlikowski. Het zoeken naar variaties van het goede in het kwaad en het kwade in het goed. Net zoals dat bij de auteur en de componist voor ogen stond bij hun creatie. 

Mannelijke bezetting
Dat deze opera op één vrouw na een mannelijke bezetting heeft, heeft zo zijn reden. De man werd veroordeeld, niet de vrouw, zelfs al voorzag zij de malcontenten van eten en drank, een bed en een bad. Het gebeurde niet zo gauw dat de vrouw haar man, de banneling volgde. En volgde zij hem, dan moest zij maar zien hoe te overleven. Voor haar was er zelfs geen [straf]kamp. Goed dat Warlikowski dat aspect van de Russische geschiedenis en de aard van het boek heeft gerespecteerd. 

De trap naar goed en kwaad
Een laatste punt dat aandacht verdient. In heel wat romans van Dostojewski is er de trap. Hij is een wezenlijk bestanddeel van het drama op weg naar de handeling. De trap is een symbolische doorgang tussen goed en kwaad, naar boven of naar beneden. Ze worden aangeduid als ‘donker en smal’, dikwijls stinken ze. 

In Misdaad en Straf is Raskolnikow bij het bestijgen van de trap bang voor wat hij zal doen – het doden van de woekeraarster, bij het afdalen is hij bang voor wat hij heeft gedaan. Hij ziet zowel wens als daad als een gevaar.
Dat gevaar is ook terug te vinden in De idioot: de brede trap naar Mysjkins woning, die zich om een stenen pilaar wentelt. In De eeuwige echtgenoot is de trap er opnieuw, zij het in een nachtmerrie. 

Het belang van het detail
Warlikowski is de trap niet vergeten. Achteraan rechts is er een brandtrap. Als een gevangene vrijgelaten wordt, na een gratieverzoek aan de tsaar door de moeder, stijgt hij de trap op, de vrijheid tegemoet. Kijk, wie het belang inziet van dat ogenschijnlijk klein detail en er wat groots uit puurt, heeft een pracht van een productie gemaakt.
Uit een dodenhuis is een aanrader. Hoed af voor de regisseur en de Muntschouwburg. Meer van dat. 

guido lauwaert 

UIT EEN DODENHUIS
Componist: Leoš Janáček
Muzikale leiding: Michael Boder
Regisseur: Krzysztof Warlikowski
Productie: De Munt, Royal Opera House Covent Garden & Opéra nationale de Lyon
t/m 17 november in De Munt – Brussel
info & tickets:
www.demunt.be 



zaterdag 3 november 2018

BOEKENMARKT & BOEKPRESENTATIE


Twee literaire activiteiten met een zeker commercieel gehalte, waarde lezer, om in uw agenda te zetten. Staan ze er al in, beschouw dit als een bevestiging van wat er o.m. aan boeiends staat aan te komen.

1 = BOEKENMARKT 

Wat de ene buitenzet, zet de andere binnen. Dat is het geval met huisraad, maar evenzeer met boeken. Niet zozeer omdat de eigenaar ze beu is, maar omdat de voorraad in slagorde op hem afkomt. En omdat het getuigt van een zekere verstandelijke ontwikkeling is het dus zelfs door de boekengek beter boeken te verkopen dan te verbranden. Om die reden ontstonden, niet alleen alhier, maar wereldwijd boekenmarkten. 

Alweer een schitterend initiatief van Johan Braeckman en zijn team. Op zondag 4 november a.s. organiseert het literair-filosofisch miniatuurtheater De Corridor, i.s.m. Café ’t Gesproken Dagblad (Spoorweglaan 136, Wetteren) een tweedehands boekenmarkt. Op beide locaties zullen honderden kwaliteitsvolle boeken te koop worden aangeboden aan zéér democratische prijzen, waarop naar aloude gewoonte nog valt af te dingen. 
Zowel in De Corridor als in ’t Gesproken Dagblad is ook spijs en drank voorradig. 

De markt begint om 11u en sluit de boeken omstreeks 17u. Toegang gratis. Er is geen cameratoezicht. Bij onenigheid tussen handel en wandel beslist de filosoof. Oorspronkelijk was dat ondergetekende. Bleek dat hij partijdig is, vooringenomen en niet vies van een handgift. Hij is dus geschorst voor het leven als scheidsrechter. Meer dan lijnrechter mag hij niet meer zijn, maar daar bedankt hij voor.

2 = BOEKPRESENTATIE 

De meest gerenommeerde dichter van het vrouwelijke geslacht – heel wat collega’s zijn jaloers op haar kunde en reputatie – is de van Gent afkomstige maar in Brugge residerende dichter Delphine Lecompte. Als verzenmaker is zij van een veel hoger gehalte dan Alice Nahon en vergelijkbaar met de wijlen merkwaardigste dichter van Nederland, gedurende enkele jaren gehuwd met de poëtische knuffelbeer Remco Campert, de uitvinder van een nieuwe literaire luciditeit, Fritzi Harmsen van Beek. 

Delphine Lecompte heeft uit haar oeuvre van een vijfhonderdtal gedichten een selectie gemaakt, groot 110 in aantal. Zo kan de liefhebber van haar poëtisch talent zien wie zij buiten beminnen ook koestert. The Best Of Delphine Lecompte wordt de bevolking aangeboden op… ach, dat valt op te maken uit de aansluitende invitatie. Mademoiselle Lecompte heeft me verzekerd dat iedereen welkom is, zelfs analfabeten, pierewaaiers, kommaneukers, dresseurs van tamme naar wilde diersoorten en mediamuizen. 

Allo, allo, allo!!!! Iedereen welkom op de boekpresentatie van waarzegster Delphine Lecompte, eigenares van de meest krolse dichtkunst van de Lage Landen. 

Met toestemming van de voor vele collega’s feekserige fee, een gedicht uit haar eerste bloemlezing. Het is oorspronkelijk afkomstig uit haar bundel Dichter, bokser, koningsdochter

Van de gelegenheid wil ik gebruik maken om madame la marquise te wijzen op een filosofische fout in het gedicht: de kwal is niet door God gemaakt. Nee. De kwal heeft God gemaakt, net zoals hij zich ook waagde aan het prepareren van de mens. Het is er aan te zien, althans bij de overgrote meerderheid van de wereldbevolking.
Ik heb gezegd. 

guido lauwaert



Niemand anders dan God 

Ik trap op een kwal die door niemand anders
dan God is gemaakt, ik ben niet kwaad  
De zon lijkt op een cowboyfilm die te traag wordt afgespeeld
Op het strand spreekt iedereen Pools [of Zweeds, voor het rijm]
Een verdoemde visser geeft me een koekoeksklok. 

Een week geleden ben ik omkoopbaar geworden
Er is geen weg terug
In de zee denk ik aan de drie geitjes van mijn beste vriendin,
Aan de aarzelende caissière in de knopenwinkel deze ochtend,
En aan de onderpastoor die het record garnalenpellen verbrak. 

Ik vergeet wat telde: de hoeveelheid garnalen
Of het aantal uren dat hij het volhield?
Wanneer ik terugkeer naar mijn strandstoel
Zijn mijn spullen verdwenen: mijn handdoek,
Mijn rugzak, mijn zonnecrème, de koekoeksklok. 

Een dikke vrouw beschrijft de dader
Ik hou niet van klikspanen
Ik hou niet van haar blik op mijn kleine borsten
Maar ze is barmhartig en geeft mij de groene regenjas
Van haar verbouwereerde kind, ik ben te ontroerd om haar te bedanken. 

Ik vind de dader
Hij zegt: ‘Ik ben niet slecht.’
We slaan samen de koekoeksklok in spaanders
En de rest verdelen we eerlijk
Eerlijk en omkoopbaar: de rest van mijn leven. 

Delphine Lecompte