vrijdag 29 april 2016

WILLEM ELSSCHOT GENOOTSCHAP [WEG]






Vanochtend belandde in mijn brievenbus een aanmaning om mijn jaarlijks lidmaatschap ten bedrage van 75 euro van het Willem Elsschot Genootschap [WEG] te betalen. Geen haar op mijn hoofd denkt eraan dat te doen. Voor genootschappen op hun retour en die enkel nog bestaan om geld uit de mensen hun zakken te kloppen, pas ik. Bovendien heb ik gedurende jaren mijn uiterste best gedaan om het genootschap een stevige basis te bezorgen. 



Dat doe je omdat Willem Elsschot, pseudoniem van Alfons De Ridder, je dierbaar is, maar dan mag je toch verwachten dat je daar met de jaren iets voor terug krijgt. Je doet het er niet voor, maar het is leuk dat je af en toe een schouderklopje krijgt. In de vorm, bijvoorbeeld, van een voorstelling van mijn monoloog Lijmen

De opvoeringen hebben aardig wat opgebracht, maar een bijkomende reden om de monoloog op te zetten was om mijn enthousiasme met anderen te delen en de interesse voor het literair werk van Elsschot levendig te houden. Dat aanprijzen van mijn monoloog heb ik in mijn eentje gedaan; eenmaal in het circuit van het Amsterdamse  Shaffy Theater [†] kwam er ook hulp langs die kant. 

Het WEG echter heeft nooit een voorstelling gepland, zelfs geen goed woordje opgehoest of een bestuurslid naar een voorstelling gestuurd, om in een van hun vele omzendbrieven de monoloog aan te prijzen. Dat hebben ze wel gedaan voor collega’s die Kaas of Het Dwaallicht speelden. De laatste novelle werd gespeeld door de zus van de voorzitter, Cyriel Van Tilborgh. Voor haar werd de grammofoon van de publiciteit op volle kracht gezet, voor ondergetekende werd hij niet eens bekeken.

Dat mijn geld maar niet mijn monoloog welkom was heeft een driedubbele reden. Cyriel van Tilborgh en het overgrote deel van het bestuur tolereerden mij, maar vonden me maar een rare vogel. Dat klopt, maar is het niet juist van hen dat originele initiatieven en hun manier van aanpakken moeten komen? Begrijpen ze dat niet hebben ze het werk van Willem Elsschot slecht gelezen. In elke roman / novelle is een rare vogel de sleutelfiguur die de schrijver aan het schrijven [tikken] zette.
Om het met Elsschot te zeggen:
‘Toen heb ik mezelf betrapt bij ’t sluipen naar den zolder waar ik mijn staf heb opgezocht in stof en spinrag. En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld. Ik heb eerst met de keel een toonladder geschraapt en dan met zijn kraaien ingestemd. En mijn beenderen jeuken. Kom, jongen, vooruit is de weg.’ [Opdracht KAAS] 

De tweede reden dat het WEG geen spat sympathie voor ondergetekende en zijn Elsschot-initiatieven ophoestte, is Ida De Queecker, kleindochter van Willem Elsschot. Haar moeder, Ida de Ridder, jongste dochter van Willem Elsschot, nam het mij kwalijk dat ik nooit een deel van mijn honorarium voor de opvoering aan de erven overmaakte. Daar is echter een reden voor. Tweeledig. Eén: een jaar lang droeg ik keurig tien procent af, zoals afgesproken met Walter De Ridder, oudste zoon van Willem Elsschot. Tot ik ermee ophield wegens financiële problemen. Bij mijn laatste bezoek aan Walter, kort voor zijn dood, bekende ik hem dat ik de erven nog geld schuldig was. ‘Heb je geld teveel?’ vroeg hij. ‘Nee, helemaal niet, integendeel.’ – ‘Wel dan? ‘ en hij haalde zijn schouders op. Die ‘Wel dan?’ had dezelfde waarde als ‘Et alors?’ van de Franse president François Mitterand toen hem de vraag gesteld werd of hij een dochter bij een andere dan zijn wettige vrouw had. 

Ida De Ridder heeft dat Walter altijd kwalijk genomen en na zijn dood haar ergernis naar mij overgeheveld, tot op de dag van vandaag. Na haar dood heeft haar dochter Ida jr. de ergernis overgeërfd en flink aangedikt. Tot ergernis zelfs van de overige leden van de erven, waaronder Jan Maniewski [Tsjip], Walter De Ridder jr. en Willem Dolphyn, de schilder die vorig jaar overleed. Kort voor zijn dood had hij me beloofd zowel  Jan als Ida aan te pakken om deze nare zaak op te lossen. Zijn weduwe kan dit getuigen.  

De nare verstandhouding met Ida en de laffe houding van het WEG hebben verdere opvoeringen van Lijmen niet in de weg gestaan. Tot op de dag van vandaag [en die van morgen] zal ik de monoloog blijven spelen. Meestal is dat in kleine zalen en in een gebied waar men de grote trom niet bovenhaalt maar tevreden is met de tamtam. 

De derde reden waarom ik het vertik nog langer lidgeld te betalen is de groeiende financiële gulzigheid van het WEG. Het werk van Willem Elsschot is herleid tot een bijkomende reden om jaarlijks een Elsschot-diner op te zetten en een paar brunchen Lezen op zondag. Initiatieven waar telkens in een ander stad bekende literaire coryfeeën auteurs interviewen. Geen onaardige dialogen, maar het levert slechts wijsheid op met een beperkte levensduur. Deze initiatieven zijn lucratief, want niet goedkoop. De Vlaamse hogere klasse - ministers, bankiers, bedrijfsleiders et cetera laten zich zien. Ze zijn literaire hoogdagen geworden met een hoog m'-as-tu vu gehalte. Extra aantrekkingselement is dat de gastsprekers de hoofdredacteur van De Standaard, een minister of bisschop is. Op de website van het WEG [ www.weg.be] vindt de lezer hun namen. Bij het verlaten van de zaal krijgt de bezoeker een tas met boeken cadeau. Het zijn restanten waar uitgevers mee bleef zitten en dringend kwijt willen. Opslagruimte is duur. En de titels mogen dan ronken maar de goede lezer heeft ze al of wil ze niet.



Nu was Willem Elsschot [en Alfons De Ridder] ook niet vies van geld, om even terug te komen op de geldhonger van het WEG en vooral zijn voorzitter. Ten bewijze weer een roman van de meester erbij gehaald, Lijmen, hoofdstuk De levering. Hoofdpersonage Karel Boorman tegen het chic heertje, “Jean de Liederkerke, avocat près la Cour d’Appel”, dat probeert de bestelling van de Firma Lauwereyssen, waarvan de bestelbon getekend is door mevrouw Lauwereyssen, ongedaan te maken met grote woorden en een hautaine houding:
‘Zij zal be-ta-len, mijnheer, tot den laatsten stuiver. Maar als u niet terugkomt, dan zal ik de twaalf clichés iets kleiner maken. U bent daar misschien nog niet van op de hoogte, maar die zijn per vierkanten centimeter gecontracteerd, zooals u op het ’t bonnetje zien kunt, en daar kan ik dus veel in geven of nemen. Breng hun dat maar aan ’t verstand, want ik twijfel er niet aan of zij ’t wel weten, dan heeft uw bezoek toch tot iets gediend, is ’t niet? En jaag die menschen nu niet op kosten, met processen of zoo, want hun bestelling is op zichzelf al erg genoeg.’ 

Het WEG mag wat mij betreft stinkend rijk worden met zijn plunderingen, maar geen cent krijgt het meer van mij, geen druppel zweet los ik er voor. Omdat Willem Elsschot misbruikt wordt. En de voorzitter verworden is tot een schertsfiguur, vergelijkbaar met de kloostermoeder uit de roman De Verlossing, hoofdstuk XXI. Mits een gram verbeelding zal de lezer het klooster zien als het Genootschap:
‘’t Is wel jammer dat je alleen bent om te bidden. Hier in ’t klooster heb je veel meer kans, want met je eigen gebeden zouden die van honderd twintig zusters en twee honderd veertien oude mannetjes opgezonden worden … Bedenk eens wat welk een machtigen invloed wij zodoende op ’t hart van Maria ten bate van uwen armen vader zouden kunnen oefenen. Want Maria is onze patronesse en je weet immers dat zij van de Heer álles kan verkrijgen. Uit haar verlangen put hij zijn wil.’ 

Nou, van mij krijgt het WEG, zijn bestuur en zijn kloostermoeder mijn kont te zien. Maar ik zal niet ophouden Lijmen te blijven opvoeren, na afloop te incasseren, en de opbrengst aan mij en de mijnen te besteden. En dit met het slot van de toespraak van Boorman uit het hoofdstuk Business uit Lijmen voor ogen:
‘Houd vooral moed, ook al loopt het je weken lang tegen. Betrouw niet op God, de Mattos. Wees beleefd tegen je klanten, want het zijn je vijanden, vergeet het niet. Zij laten slechts los wat je ze ontwringt en behouden alles waar je niet voor opkomt met je leven.´ 


guido lauwaert
gent, 2016-04-29 



donderdag 28 april 2016

IVO VAN HOVE: NIEUW SUCCES IN NEW YORK




Ivo van Hove blijft het ene na het andere succes op Broadway opstapelen. 
Zijn regie van The Crucible [Arthur Miller] kreeg niets dan laaiende kritieken en staat bovenaan de tips die men moet gaan bekijken in de rubriek THE THEATRE. 



Het succes is zo groot dat in het toonaangevende weekblad THE NEW YORKER van 25 april een advertentie over twee pagina's verscheen. Het toont aan dat de inkomsten toelaten om te adverteren. 







De geruchten gaan dat Ivo van Hove over ruim een jaar TONEELGROEP AMSTERDAM verlaat en kiest voor een verdere uitbouw van zijn carrière in New York. 

PARTERRE BLIJFT BIJ DE PINKEN EN HOUDT ZIJN LEZERS OP DE HOOGTE. 

WILLIAM SHAKESPEARE



Op 3 mei is het precies vierhonderd jaar geleden dat de man waarover zijn vriend, collega en rivaal Ben Jonson schreef: ‘He was not for an age but for all times.’ Of Jonson met die uitspraak de man dan de bal speelde is niet geweten. Had Shakespeare maar enkele werken geschreven, zelfs een paar sterke stukken, dan zou hij niet bekender zijn dan Edward Albee, om een lukraak voorbeeld te nemen. Spinoza geloofde niet in een individuele onsterfelijkheid. Dat geldt voor iedere mens, dus ook voor Shakespeare. Diens beroemde quote ‘To be or not to be,’ op de bard toegepast, mag men daarom stellen dat hij niet onsterfelijk is. Hij is wel wereldberoemd, niet om wie hij was maar om wat hij deed: ‘To do or not to do’. 

Overal ter wereld zal zijn dood herdacht worden. Er zijn al artikels in afwachting van de ‘feestdag’ geschreven en van 14 tot 23 april was er in Craiova, Roemenië het Festivalul International Shakespeare. Door miscommunicatie heb ik het gemist, maar wel wat erop volgde meegemaakt, de vijf dagen durende 15de Europe Theatre Prize [ETP – www.premio-europa.org ]. Een paar van de voorstellingen van het festival werden hernomen, o.m. Richard III, Romeo & Julia en The Tempest


Helaas niet Macbeth van Luk Perceval. Hij ensceneerde het stuk, wat hij me zelf onlangs typeerde als ‘Eén brok poëzie’, als Macbeth III, in 2014 voor het Baltiysky’s Theatre Sint-Petersburg. Het is deze versie die op het festival in Craiova vertoond werd. Naar ik hoorde met veel succes. Een herneming was helaas niet mogelijk wegens andere verplichtingen van de acteurs.
Welk stuk wel hernomen werd, zoals eerder gezegd, was Richard III. De reden? Regisseur Thomas Ostermeier viel in de prijzen van het 15de ETP. Logisch dus dat een productie getoond wordt, en daar Richard III toch aanwezig was. 

Een pracht van een voorstelling. Wat me echter verbaasde is dat het titelpersonage uitgerust was met een bochel [bij momenten niet verborgen onder een stuk kledij] en een horrelvoet. Shakespeare laat de heer van Gloster, later King Richard III, zeggen ‘I, that am curtail’d of this fair proportion, / Deform’d, unfinisht, sent before my time / Into this breathing world, scarce half made up, / And that so lamely and unfashionable / That dogs bark at me as I halt bij them; - /…’, maar nergens staat wát hem scheelt. Gloster [Richard III] daarom een bochel en een horrelvoet geven, is een blunder van jewelste. Veel gepaster is hem zulk personage te laten spelen zonder klomp en klump. Dat zou pas meesterlijk zijn. 

Een ander voorbeeld van een veel voorkomende fout komt voor in Macbeth. Zelfs Roman Polanski trapte in de val. Zijn versie van Macbeth [1971] verdrinkt onder het bloed. Terecht heeft Patrick Duynslaeger in zijn prachtboek 1000 FILMS [Roularta Books, 1993] Polanski’s Macbeth niet opgenomen in diens favoriete films van de Pool.
Ook Johan Simons verbloedde in 2013 dit stuk voor Toneelgroep Amsterdam. Zelfs de poster, folder en de kaft van het programmaboekje hadden een bloedrode achtergrond. Op een bepaald moment glijden Macbeth en de Lady uit door de veelheid bloed in een decor dat twijfelt tussen een laboratorium van een forensisch centrum en een slachthuis. 


Dit prachtstuk heb ik al vele malen gezien, maar nooit zonder bloed. Nochtans, Shakespeare tipt noch beveelt dat er bloed moet getoond worden. ‘De meeste tonelen’, zoals Willy Courteaux schrijft in de inleiding bij zijn vertaling, ‘spelen zich af in schemering, duisternis of mist,…’ en even verder ‘Het ontbreekt niet aan kleur, maar de kleur die alles overheerst is die van bloed; meer dan honderd keer wordt het woord “bloed”, “bloedig” of “bloeddorstig” uitgesproken. Er zijn gewonden en aan het eind wordt het afgehakte hoofd van Macbeth getoond, maar nergens vloeit of druipt er bloed. 


Het bloed is er, maar in gedachten. Voorbeeld. De moord op koning Duncan wordt niet gespeeld. Macbeth zegt ‘I have done the deed.’, maar werkte de klus niet af zodat Lady Macbeth het moet doen. Zij zegt: ‘Give me the daggers: the sleeping and the dead / Are a painted devil. If he do bleed, / I’ll gild the faces of the grooms withal; / For it must seem their guilt.’ Ze vertrekt, komt even later terug, toont haar handen al zeggende ‘My hands are your colour; but I shame / To wear a heart so white.‘
Beiden zijn dus even schuldig. Een ander voorbeeld van bloed als verbeelding in Macbeth komt voor in de [niet poëtische] scène tussen een dokter en een verpleegster. Vraag en antwoord verwoorden de psychische toestand van de Lady. Hoe erg die is blijkt wanneer zij verschijnt al slaapwandelend, en bazelt [o.m.]: ‘Out damned spot! out, I say!’ en ‘Here’s the smell of the blood still: all the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand. Oh, oh, oh!’
Ik heb al vele versies gezien met in deze scène de Lady, de handen rood gekleurd. Je blijft dan perplex zitten omdat je aarzelt tussen lachen, janken of een combinatie van beide.


Afijn, elke regisseur baart zijn concept naar zijn aard en baard. Er zijn echter grenzen. En ik ben blij dat ik de vijfdaagse van de 15de Europe Theatre Prize heb meegemaakt. Je leert altijd wat bij, wat af, of je mening wordt versterkt, alleluja!
Op de valreep, net voor ik dit epistel wil bloggen, ontvang ik antwoord van Luk Perceval op een vraag: ‘
Nee, in mijn MB vloeit er geen bloed, wel heel veel water.’
Proficiat Luk! Heerlijk van Perceval. 



guido lauwaert
gent, 2016-04-28





dinsdag 19 april 2016

HET LIEGEND KONIJN




Voor de zoveelste maal kom ik thuis van de reis… en voel me weer… domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
De Dapperstraat van Jozef Deleu is Het Liegend Konijn en verschijnt tweemaal per jaar, in de lente en in de herfst. Als een reuzepocket verschijnt het tijdschrift, een heus boek dus. Dat verdienen de gedichten ‘uit het nest geroofd’, zoals Deleu ze typeert. Honderden per maand krijgt hij er toegestuurd uit alle hoeken van de lage en iets minder lage landen waar Nederlands gesproken / geschreven wordt. Als een docent bekijkt hij elk gedicht, ruikt eraan, proeft, proeft nogmaals en legt het vervolgens op een stapel links of een stapel rechts. 


Dit nauwgezet werk doet hij in de afzondering van ‘het Heilige der heiligen’, zo genoemd naar de achterste ruimte van de joodse tempel van Jeruzalem. Waaruit terecht de gedachte mag ontstaan dat de achterste ruimte meer waard is dan alle andere. Zijn huis is het lichaam van zijn gezin, maar tevens de geest van zijn literaire passie. Elke ruimte is volgestouwd met boeken. De achterste ruimte is echter voorbehouden aan de nieuwe nesten van dichters, jong of oud. Jozef Deleu let niet op religie, leeftijd, mannelijk / vrouwelijk. Het gedicht, daar focust hij zich op, kadreert het en als past binnen zijn bolwerk verschijnt het in het Het Liegend Konijn

De titel van het halfjaarlijkse tijdschrift is ontleend aan de prozatekst Het konijn uit Diergaarde voor kinderen van nu [juni-juli1926] van Paul van Ostaijen. Wie ‘Lang heeft het konijn de lach gezocht. …] voor de eerste maal leest [hij staat op de achterkaft van elk nummer], is onduidelijk wat het verband is tussen het konijn en de Jozef Deleu. Na herlezing opent zich de hemel. De wolken verdwijnen en daar verschijnen de sterren in de nachtlucht van Het Liegend Konijn. Ze vertellen dat de samensteller niet elk gedicht eeuwigheidswaarde geeft, niet elke dichter tot de onsterfelijkheid geroepen is, maar dat elk gepubliceerd gedicht een lach bij Deleu verwekte. Geen lach die uit de mond komt, maar in zijn geest vorm en volume verwekte. Eens zo ver begrijpt de lezer de band met sommige zinnen uit het prozastuk van PvO, zoals ‘… hoe je in plaats van het gezochte iets anders vindt. Daarom verwondert het konijn zich zeer om de verwondering.’ 

Ander voorbeeld: ‘Uit zijn verwondering groeide zijn nieuwsgierigheid.’ Volgens de burgerlijke logica ontstaat uit de nieuwsgierigheid de verwondering. Paul van Ostaijen heeft dit omgedraaid, en Jozef Deleu volgt Avenue Pol: hij blijft ondanks leeftijd en ervaring verwonderd en is domweg gelukkig als de verwondering nieuwsgierig maakt, waardoor de lezer de ‘waterstaat’ ziet: wat er staat. Volgens Martinus Nijhoff, de schepper van dit woordgrapje, dat je dicht bij de tekst moet blijven, de inhoud letterlijk moet nemen. 

Kijk, daar draait het in wezen om bij Deleu: de verwondering en daaruit voortkomend de nieuwsgierigheid. Waarmee volgens hem alle warme of koude aandacht voor de poëzie begint. Elk gepubliceerd gedicht heeft de samensteller  warmte bezorgd. Hij bekommert zich echter niet of de lezer eenzelfde warmte voelt. Misschien bezorgt het gedicht hem koude. Dan is dit zo. Welbewust, vanaf het eerste nummer heeft Deleu gekozen voor publicatie zonder commentaar. Hij laat die aan de lezer over. Daarmee de lezer een zee van vrijheid gevend.
We schakelen over naar onze verslaggever in de literaire Wetstraat die het inleidend woord bij het nieuwe nummer van de premier der bloemlezers, Jozef Deleu, aandachtig gelezen heeft. ‘Goedendag Guido Lauwaert. Kun je voor de lezers in het kort de essentie van het inleidend woord samenvatten?’ – ‘Zeer zeker, Martine. Jozef Deleu begint zijn inleiding met een dankwoord aan zowel de vorige als de nieuwe uitgever. Ik neem even de tekst ter hand: "Met gevoelens van grote erkentelijkheid en nostalgie heeft Het Liegend Konijn na dertien jaargangen zijn vertrouwde leger bij uitgever Van Halewijck verlaten. Vanaf deze veertiende jaargang heeft het tijdschrift een nieuw onderkomen gevonden bij de jonge literaire uitgever Harold Polis. De overgang verliep vlekkeloos. De verwachtingen voor de toekomst zijn hooggespannen." Tot zover Jozef Deleu.' – 'En Guido, de toekomst is hooggespannen, maar is die ook verzekerd, gezien de huidige wankele toestand van de uitgeverswereld en de voortdurende stoelendans?' – 'Wel, Martine, ik heb geen glazen bol, maar Harold Polis is een wijs man met een goede staf en stal. Als hij per jaar een paar flinke bestsellers heeft, dan mag er vanuit gegaan worden dat Het Liegend Konijn tot het verscheiden van Jozef Deleu zal verschijnen.' – 'Hij denkt dus niet aan opgeven? ' – Zeer zeker niet, Martine. Deleu is een gedreven man en let op zijn gezondheid. Zolang zijn brein kan breien zonder een steek te laten vallen, mogen wij er van uitgaan dat hij uit het nest blijft roven.' – 'Dank u wel, Guido. We schakelen nu over naar kippenkwekerij De Kakelaar, waar er een spontane staking is uitgebroken bij de kippen. De eieren voor Cuba worden er gelegd, want zoals u zich herinnert, beste kijkers, heeft Geert Bourgeois bij zijn recente bezoek een spiegelei gebakken, zodat Raoul en Fidel Castro met eigen ogen konden zien dat onze kippen verwend worden. Wat door de arbeiders weerlegd wordt met een staking.' 

Ik mag dan uit beeld verdwenen zijn, als slot wil ik er aan toevoegen dat elk nummer van Het Liegend Konijn een kleurrijke waaier is van onze hedendaagse poëzie.
Met de aanschaf blijft u op de hoogte van de evolutie, wat zingt en blinkt, en hoe het ook draait of keert, ooit hebt u een gedicht nodig bij een kroonmoment in jouw leven of dat van een vriend, een vijand of een verwant. Dan is het handig recente poëzie bij de hand te hebben. En wat ook mooi meegenomen is: de grafische verzorging is optimaal. De verzameling zal dus niet misstaan in uw Ikeaanse boekenkast. 


Als toemaatje bij het slot twee gedichten van dichters [v] die me na aan het hart liggen, en door Jozef Deleu uit hun kribbe is geroofd. 

De priester die Jezus van mij weggriste 

De priester die Jezus van mij weggriste
Ik hield de hostie te lang in mijn palm
De priester dacht dat ik Jezus’ vlees wilde wegmoffelen
In mijn vestzakje, om het na de mis te dumpen in een heidense waterput
En misschien nog een wens te doen ook, de wens zou seksueel
Of materialistisch zijn, de priester had het bij het verkeerde eind.
Ik was een ontzettend vroom kind
Ik bad dagelijks tot God, en ik telefoneerde ’s nachts
Via Fisher Price naar zijn volmaakte zoon
Jezus nam steeds op en zei: ‘Ach de katholieke misdienst…
Mooie liturgie dat wel, maar de hostie mijn vlees, eet die gerust op wanneer jij het wil.’
Wanneer ik het wil, ik wilde de hostie opeten aan het strand
Mijn blik gericht op de dappere ezels van de knoestige ezeldrijver
Mijn rug blind voor de lunaparken en gocarts en wafelkramen
Maar de priester griste Jezus’ vlees uit mijn hand
En hij propte de hostie diep in mijn mond, ik stikte haast.
Woedend nam ik mij voor nooit meer te bidden
De telefoon van Fisher Price wierp ik ’s avonds in het haardvuur
Het gesmolten plastic maakte mijn grootvader razend
Hij gaf mij een pandoering om u of kindermishandeling tegen te zeggen
De volgende dag nam zijn spijt de vorm aan van een pluchen berggeit.
Ik noemde de geit Batseba
Ik wist niet dat zij in de bijbel voorkwam
Ik vond het gewoon een geschikte naam, stoerder dan Lolita
En sensueler dan Mata Hari
Ondertussen is alles weer koek en ei tussen Jezus, God, en mij. 

Delphine Lecompte

TWEE LICHAMEN 

twee lichamen, een gewrongen vlecht in dit bed
de rollen wisselen, allebei eens drenkeling, dan weer wrakhout
ik ben aangekomen, zeg je en ik weet, je hebt het over je gewicht
misschien klampen wij ons niet zozeer vast aan elkaar
maar aan de jaren die we deelden, weet je nog, ons parkje
met die armloze man die 'let it be' kon spelen op gitaar
wij rakelen een mogelijk verleden op, ik denk aan de platte boten
in de grachten die met een kraan naar fietsen graaien
een chirurgische robothand in smerig vocht
wij staan aan de kant, kijken naar het schroot zo verwrongen
dat je daarmee niet eens meer tot aan ons parkje trapt
- hij speelde met zijn tenen - het is nochtans niet ver
we liggen in een bed, aangeslibd, met meer zorgen
dan angst om ze te dekken, je ademt zwaar, ik vraag mij af
hoeveel verleden kan je overleven op een nacht 

Maud Vanhauwaert

guido lauwaert
gent, 2016-04-19


HET LIEGEND KONIJN – bloemlezer Jozef Deleu – uitgeverij Polis – www.polis.be

maandag 18 april 2016

FOREVER [young]: Gery Van Tendeloo






Niet alle rijken zijn schurken, zoals niet alle armen heiligen zijn. Op één procent na zitten alle gangsters in de middenklasse. Zij zijn verantwoordelijk voor de neerbraak van de Opperste Leefruimte: de Kunst.
Maar wie is de middenklasse die de kunst enkel ziet als een luxeproduct? Mensen met een beperkte ontwikkeling, die kunst als een aanslag op hun persoonlijke belangen beschouwen, of kunst en kunstenaars zien als lastposten van de wereldorde. 

Het vrijwaren van de ondergang van de kunst, nu zowel de westerse als de oosterse beschaving op instorten staat, moet echter niet verwacht worden van de rijken die de kunst in zijn betere of minder geslaagde vormen genegen zijn. Ook niet van de armen, die door hun desinteresse geen gevaar betekenen voor de kunst. De redding komt van de één procent van de middenklasse. 

De pionier van de kunst – in welke vorm dan ook – als opperste wijze van beschaving is Socrates. De mens die de ondergang haarfijn in kaart bracht was Nietzsche. Hij noemde Luther ‘de rampzalige monnik’, maar belangrijker is zijn uitspraak dat de Renaissance de laatste periode van een levensvatbare cultuur is geweest. Wat erop volgt is het Humanisme en in haar voetspoor de Verlichting. Zij erkennen de Kunst als esthetische basis voor de mens om het opperste geluk in zijn leven te bereiken, echter zonder meerwaarde.
Dat wil niet zeggen dat de moderne en de hedendaagse kunst minder waard is dan zij die gecreëerd werd tijdens de Renaissance. Wel dat elke nieuwe kunstvorm [inclusief het Dadaïsme] en elk nieuw kunstwerk er leenrecht aan is verschuldigd. De meerwaarde van de moderne en hedendaagse kunst zit hem in de link met de geschiedenis. Die is er altijd geweest, maar blijkt in kracht toe te nemen. Een reden hiervoor is de opengegooide wereld. 

Sinds de doorbraak van de media naar een populistisch communicatiemiddel, krijg je een sterke vermenging van de culturen en de politieke systemen. Het nog bestaande communisme heeft democratische trekjes en de democratie communistische. Zelfs de nog bestaande extreem communistische horen daartoe. Het mooiste voorbeeld is het dictatoriaal geregeerde Noord-Korea dat zich officieel afficheert als ‘Democratische Volksrepubliek’.
Binnen de hierboven geschetste evolutie, is het propageren van de Kunst als de Opperste Leefruimte, voorbehouden aan enerzijds initiatieven gesteund door de overheid en anderzijds de individuen. De door de overheid gesteunde bevestigen slechts wat als algemeen aanvaarde ‘nieuwe’ kunstwerken [en hun kunstenaars] wordt beschouwd. Zij komen op z’n minst een generatie te laat en nemen geen risico’s. Dat is weggelegd voor de individuen. De meest bekende op dat gebied zijn de galerieën. De meeste zijn commercieel ingesteld en schurken aan tegen de door de overheid gesteunde initiatieven. 

De werkelijk vrije propagandisten van de hedendaagse kunst zijn zwervers. Daar blijft het echter niet bij. Zij zijn niet gebonden aan regels, wetten en wat er zo bijzonder aan ze is, is hun redelijk hoge financiële status. In tegenstelling echter met kunstverzamelaars, die hun kunstwerken enkel voor eigen genoegen aanschaffen, zijn de zwervers die kunst verzamelen, zich intens binnen de kunstwereld bewegen en, wat het belangrijkste is, een sterke sociale ingesteldheid hebben. Zij maken een kwart uit van de één procent van de middenklasse die in de tweede alinea ter sprake kwam.
Eén van de markantste zwervers van Vlaanderen is Gery Van Tendeloo [1954], bedrijvig in Kortrijk, al durft hij met een initiatief – individueel of als onafhankelijk medewerker - de grenzen van West-Vlaanderen over te steken. Niet onbemiddeld laat dit hem toe de kunstwereld te verkennen, van Lampernisse tot New York.
De kennis die hij met de jaren verwierf, komt ten goede aan zijn initiatieven die verrassend en uitdagend zijn. Hij stelt kunstenaars in vraag, zonder elk werk te adoreren. Zelfkritiek en kritiek op hun favoriete kunstenaars is hem als het ware aangeboren. 





Het meest recente initiatief van Gery Van Tendeloo is Forever, genoemd naar een kunstwerk, prominent in beeld bij het betreden van de expositie in Bubox – Paardenstallen – Korte Kapucijnenstraat, Kortrijk. De werken, allemaal van buitenlandse kunstenaars op één na, komen uit de kunstverzameling van de Brusselse Aeroplastics Gallery van Jerome Jacobs. De keuze zal vermoedelijk na samenspraak zijn gebeurd. Dit valt af te leiden uit de taakverdeling, omgezet in titels: Jerome Jacobs is curator en Gery van Tendeloo coach. Het meest gewaagde, en dus geslaagde, is de vermenging van verrassing en uitdaging. Al valt een werk je tegen, is het niet ‘je ding’, toch verwekt het vragen. Waarom valt het me tegen, verrast dit werk, daagt dit werk me uit in zijn verrassing, verrast het door zijn uitdaging? 
Gery Van Tendeloo is niet te beroerd om dat zelf toe te geven. Bij een rondleiding kent zijn enthousiasme geen grenzen. Lyrisch wordt hij over bepaalde werken, terwijl het omgekeerde ook het geval is. Over een werk dat hem minder aanspreekt kan hij met evenveel enthousiasme een lamento aanheffen. 

De opperste leefruimte is de enige wereld die Gery Van Tendeloo rest. In de loop der jaren is hij, gynaecoloog verbonden aan de cluster van Kortrijkse ziekenhuizen, door de collega’s gemeden, en door zijn passie voor de kunst als half-idioot bestempeld. Goed, hij is ernstig ziek, wat een reden zou moeten zijn om hem te steunen. Want in zijn vak is hij een specialist hors categorie. Daarenboven zou hij met zijn kunstkennis geadviseerd moeten worden, in plaats van gemeden. Dat dit niet gebeurd getuigt van een volvette domheid, want heel wat dokters willen hun status en rijkdom tonen met hun villa, autopark en kunstcollectie. Al te vaak blijkt die villa met een park en een zwembad echter een mix van stijlen te zijn die met elkaar vloeken, hun wagenpark te bestaan uit opgepompte dinky toys en hun kunstcollectie een lijn te ontberen, en kunnen ze geen zinnig woord over een werk zeggen. Als je ze vraagt naar de naam van de kunstenaar trachten ze met een scheel oog de signatuur te ontcijferen.
De gebeeldhouwde guitige blik op het gelaat van Van Tendeloo [forever young] ergert ze bovendien. Klap op de vuurpijl is zijn drift, grenzend aan de goede gekte. De Kortrijkse rijke middenklasse ziet niet the method to his madness. En weet anno 2016 nog steeds niet dat je een beetje gek moet zijn om normaal te zijn. 






Blijft het feit dat Gery Van Tendeloo een origineel man is. Iemand die het van hippie tot kunstkenner heeft gebracht en een markant kunstpromotor blijkt te zijn. Hij heeft zich gesetteld en toch een eigenste eigen behouden van de verdrinkingsdood.
Na zijn verdwijning uit deze wereld, waar hij de dag niet van kent maar wel het uur ziet, zullen necrologieën verschijnen. In lovende bewoordingen. Ze zullen hypocriet zijn, naar hand en tand van de bourgeoisie. Liever schrijf ik een hommage over iemand terwijl hij nog leeft. Dan kan hij nog genieten [zo hoop ik althans] van de wijze waarop ik hem en zijn opperste leefruimte heb benaderd. 

guido lauwaert
gent, 2016-03-18 


FOREVER – Bubox – Kortrijk – www.bu-box.be – t/m 1 mei 2016  

donderdag 14 april 2016

LIEFDE






Stilte. Stilte is het belangrijkste element in de nieuwe voorstelling van Peter Verhelst. Op papier is de auteur daar redelijk in geslaagd, maar als regisseur heeft hij zijn eigen toneelstuk ontdaan van de weelde die stilte heeft. De twee actrices, moeder [Els Dottermans] en dochter [An Miller] hebben een extra schepje gegeven om de zoektocht naar het zwarte gat van de stilte waarnaar Verhelst al langer op zoek is, te verknoeien. 

Het verhaal is snel verteld: ‘Een vrouw neemt haar man, net terug van een militaire missie en bewezen oorlogsmisdadiger, terug in huis, uit liefde voor haar dochter.’ Zo staat het de website van het NTGent, en zo heeft de auteur het gewild. Maar zo simpel is het verhaal niet. Uit wat ik meen begrepen te hebben is de man al langer terug, maar wordt door de militaire inlichtingendienst gewantrouwd. 
Hij was een tijd verdwenen; is hij gehersenspoeld ? Heeft hij het te bont gemaakt? Vrouwen verkracht? In zijn vrije tijd op eigen houtje oorlogje gespeeld? In elk geval werd hij na terugkeer een aantal maanden ondervraagd en zat een aantal maanden gevangen. De situatie heeft de toestand van zijn vrouw en dochter geen deugd gedaan. Ook zij gaan aarzelen aan zijn humaniteit en zal hij en zullen zij die morele warboel overleven? 

De intrige doet sterk denken aan de eerste jaargang van de succesvolle Amerikaanse televisieserie Homeland  uit 2011. Synopsis: Een Amerikaanse sergeant wordt gered uit krijgsgevangenschap. De Amerikaanse overheid en de CIA zien de marinier als een oorlogsheld, maar een vrouwelijk lid verdenkt hem ervan lid te zijn van Al Qaida die een aanslag wil plegen op een politiek doelwit, met Washington of Langley in gedachten. 

Zo beresterk als de vrouw en dochter in de serie hun twijfel en angst spelen, zo slordig doen Dottermans en Miller dat in de voorstelling. Ze nemen hun rol te lichtvoetig op, vergeten de spanningsboog van de stilte die waarschijnlijk tijdens het repetitieproces prominent in beeld kwam; ze denken meer aan de compositie van hun lijnen dan aan het muziekje dat erbij hoort. Hun stemtoon is volledig fout. Niks gelaagdheid, of enige connectie met de zeven lagen van de aura. Extra ballast op de rottigheid van het product is de kostumering en de maquillage. De man wordt verwacht; hij kan elk moment thuiskomen. In de situatie waarin beide vrouwen zich bevinden gaan ze zich niet uitdossen en verven als carnavalsfiguren. De voorstelling is kortweg gezegd om het molm spel een vervelende belevenis



Peter Verhelst heeft dat niet gewild. Hij is een voortreffelijk stillist, als regisseur echter is hij te soft om een concept uit te werken dat past bij de partituur. Duidelijk is dat hij geen vat kreeg op het gedrag van Els Dottermans. Ze weigert, en dat is al een tijdje gaande, diepte in haar spel te leggen. Els Dottermans is lui geworden. Ze speelt op automatische piloot.
An Miller is een maatje te klein om over de dwaze koppigheid van Dottermans te springen. Zelfs een dochter kan de moeder de baas. Dat is algemeen geweten. Aan haar rol zal het dus niet liggen, nee. Bij Miller ligt het aan een groot tekort van dramatische kwaliteiten, aan lef om zich figuurlijk bloot te geven, een slordige mimiek en motoriek, en paradelust. An Miller wil zich mooier en beter voordoen dan ze theatraal in het hoofd zitten heeft, en dat vernedert haar status als actrice.  




Had Peter Verhelst dit stuk, met snuif van Pinter en scheut Beckett, door twee studenten Drama laten spelen, een eerstejaars en een laatstejaars, vermoedelijk was de kwaliteit van de voorstelling  beduidend beter geweest. 

Jammer voor Peter Verhelst, voor het NTGent en voor het publiek. In Liefde zit geen greintje passie en is ver verwijderd van wat Oscar Wilde bedoelde met zijn uitspraak: I love acting. It is so much more real than life.

guido lauwaert
gent, 2016-04-14 

LIEFDE – auteur & regisseur Peter Verhelst – spel Els Dottermans en An Miller – dramaturg Steven Heene – foto's Kurt Van Der Helst - productie NTGent – te zien in NTGent|Arca en op reis – www.ntgent.be



dinsdag 12 april 2016

DAVID BOWIE IS DOOD MAAR LAZARUS NIET




Maandagavond in De afspraak op Canvas, zei regisseur Ivo van Hove dat Lazarus van David Bowie in het najaar naar Londen komt. 

Inderdaad. Uit goed ingelichte kring werd echter vernomen dat niet alleen in Londen de succesvolle voorstelling te zien zal zijn. De Amerikaanse producent  Robert Fox bekijkt momenteel of een Europese tournee mogelijk is. Londen zou dus mogelijk maar de startplaats zijn. Dit uiteraard indien er zalen gevonden worden die voldoen aan de voorwaarden om de productie volkomen tot zijn recht te laten komen. 

Dat Lazarus in België vertoond zal worden is zo goed als uitgesloten. Lazarus is een musical en geen spektakelstuk. Het Sportpaleis zowel als Vorst Nationaal of het Koninklijk Circus komen daarom niet in aanmerking. Voor Belgische fans lijkt het dat ze naar Nederland zullen moeten uitwijken. Om precies te zijn, naar de Rabozaal, de tweede locatie van de stadsschouwburg van Amsterdam. Indien er voldoende investeerders gevonden worden, want goedkoop is de productie allerminst. Dat Ivo van Hove regisseur was van Lazarus en tevens directeur is van Toneelgroep Amsterdam, een gezelschap dat de Rabozaal intensief gebruikt, kan voordelig uitdraaien in de keuze van een geschikte zaal voor deze productie. Het grootste probleem zal echter zijn voldoende investeerders te vinden om deze productie naar Amsterdam te halen. 


Lazarus is gebaseerd op het personage Thomas Jerome Newton uit de cultroman The Man Who Fell to Earth van Walter Tevis. De auteur beschrijft in deze klassieke sciencefictionroman op geloofwaardige en realistische wijze wat Newton - afkomstig van elders in de kosmos, en eenmaal beland op aarde op zoek gaat naar water, omdat op zijn planeet het opgedroogd is - wat dus Newton denkt en voelt, aan de hand van zijn verstand en verwarring in een voor hem vreemde wereld. De roman werd in 1976 verfilmd met Bowie in de hoofdrol. 

De musical bestaat uit nieuwe en oudere muziek van Bowie, waaronder het nummer Lazarus dat ook op Bowies laatste album Blackstar is opgenomen.
Als extraatje een lied uit de musical: 




guido lauwaert 
gent, 2016-04-12 

zondag 10 april 2016

DE NIEUWE VERZETSKRANT


Het voordeel van een eigen blog is totale persvrijheid. Er kijkt niemand meer over je schouders mee. Tot eind van de jaren zeventig, zeg maar het begin van de krant De Morgen in 1978, was er nog leedvermaak in de pers. De kranten en weekbladen waren zo verzuild dat het een plezier was de collega’s op fouten te wijzen. Dat is heden ten dage niet meer het geval. Alle populaire persuitgaven schurken zo dicht tegen elkaar aan dat ze elkaar sparen. Er mag geen kwaad woord meer worden gezegd over een collega. Zelfs de pulpbladen kunnen hun gang gaan, zonder dat een persmuskiet zich druk maakt over hun praktijken die aanleunen tegen afpersing en uitbuiting. 

Het is zover gekomen dat de ‘zelfbenoemde kwaliteitskranten’ [een uitdrukking van ondergetekende en nadien door anderen overgenomen zonder bronvermelding], roddels uit pulpbladen voor waarheid publiceren. Blijken het verzinsels of ronduit [kwaadwillige] leugens te zijn, waarvan redacteurs, eindredacteurs én hoofdredacteuren zich al bij de opmaak van hun blad bewust zijn, maalt men daar niet om. ‘Morgen plaatsen we een correctie,’ zeggen ze op de dagelijkse redactievergadering, ‘dat levert ons weer extra lezers op’. Alles voor de leescijfers, zelfs de moord op het geweten. 

Een tweede voordeel van een eigen blog is dat je geen toestemming hoeft te vragen een artikel te schrijven over een onderwerp dat je raakt, zoals de poëzie. Zowat alle bladen hebben poëzie tot de stille dood veroordeeld, op recensies van bundels van vriendjes en vedetten na, zoals Tom Lanoye, Leonard Nolens en Stefan Hertmans. Hoe kan een dichter doorgroeien als hij geen aandacht krijgt? Een recensie stimuleert, doet hem nadenken, hij wordt zelfkritisch. Hij wordt beter of geeft er de brui aan. Een criticus, ja ook een theaterrecensent, staat op de laagste sport van de literaire ladder, maar het vreemde is dat hij door de pr-mensen gelezen wordt en dat er gehengeld wordt door de dichter, theatermaker [m/v] naar zijn komst en uitgekeken naar zijn mening.
Een derde voordeel is dat je namen mag noemen. Achter de schermen wordt gezegd dat de weduwen van Hugo Claus en Herman de Coninck krengen van mensen zijn, maar het schrijven, o nee. Beleefd blijven, meneer. Een valse, laffe beleefdheid. 

Redacteurs van De Standaard en De Morgen vinden de column van vooral vrouwelijke auteurs / acteurs waardeloos, maar ze zijn zo Sweet & Seksie dat ze hun gang mogen gaan. Het mooiste voorbeeld is Halina Reijn, iemand waar ik een ontzettende waardering voor heb – als mens en als actrice, maar een bijzonder slechte columniste vind. Wat een gezever ze bij elkaar pent. Typisch lectuur thuishorend in bladen van de middenschool. Hetzelfde geldt voor de column van Bernard Dewulf. De verhaaltjes over zijn familie zijn melig en passen bij de pastoorsstijl. Was het celibaat na het 2de Vaticaans concilie afgeschaft, Dewulf zou het al zeker hebben geschopt tot bisschop. 

De reden dat zoveel mensen met een uitgesproken mening een eigen blog beginnen is dat de media, de geschreven en gesproken pers, flippen op de kijkcijfers en de hoofdredacteur een meid / knecht van de manager is, of een combinatie van beide. Wat bijvoorbeeld het geval is voor de, hoofdredacteur van NRC H. De overgrote meerderheid van de redactie kan zijn bloed wel drinken. De nickname van Peter Vandermeersch op de redactie is Voldemort. Marketeers beslissen over wie, over wat en hoe er geschreven wordt. Wat doet denken aan Citizen Kane. Als de redacteur [Joseph Cotton] een vernietigende kritiek wil schrijven over een show waarin de minnares van de eigenaar/manager [Orson Welles] de hoofdrol speelt, schuift de laatste hem opzij en schrijft zelf een lovende kritiek. 

Bovendien zijn heel wat van de hedendaagse redacteurs valsspelers en hoeren. Indertijd werd Het verdriet van België van Hugo Claus in het Frans vertaald en uitgegeven. Het werd breed uitgemeten. Wat niet gezegd werd was dat de Franse uitgever pas toehapte na een flinke subsidie van het Fonds voor de Letteren. En is er sinds de uitgave in 1985 een tweede druk verschenen? Hetzelfde geldt voor de boeken van ‘jonge’ auteurs. Een vertaling is enkel mogelijk door subsidiëring als gevolg van vriendjespolitiek. De enige auteur die regelmatig herdrukt wordt, en dan nog met mate, is Tom Lanoye. Dat komt omdat hij vooral toneelauteur is en zijn werk in andere landen opgevoerd wordt. Het levert hem flink wat publiciteit op. De werken van Willem Elsschot zijn in vele talen vertaald, alweer dankzij subsidie, maar exemplaren zijn er nauwelijks van verkocht. 

Waarom zijn kritieken nog steeds een gegeerd genre, als critici / recensenten op de onderste sport van de boeken- en theaterwereld staan? Omdat ze in wezen niet meer doen dan het overnemen van de promoteksten  van de uitgevers / theaters, na enkele zinnen in een andere vorm te hebben gegoten. Ze zijn zo geschreven dat er met gemak een quote uit kan worden gelicht om in de persladder van de uitgever / theatergezelschap te zetten. Boekbesprekers en recensenten schrijven met dat doel voor ogen. Ze willen belangrijk worden gevonden. Komt daarbij dat ze helemaal geen vrijheid van schrijven hebben. Als Chantal Pattyn, een vrouw die ik als mens ten zeer waardeer, een goeie kritiek geeft over een productie [De Welwillenden] van Guy Cassiers, artistiek directeur van het Toneelhuis, komt dit omdat ze kort voordien een deal heeft gesloten met het Toneelhuis om een promodag te organiseren van Klara in de Bourla, het ouderlijk huis van Toneelhuis. Ons kent ons, en voor wat hoort wat, en graag gedaan, en als je wat nodig hebt weet je mij wonen. 

Op 25 maart stond er een kort artikel in De Standaard. Ziehier een kopie: 


Wat een gestuntel! En slordig. De waarheid is dat Gerrit Komrij met zijn vriend, Charles Hofman, in 1984 emigreerde naar Portugal. Ze kochten een kast van een huis, een breed uitgemeten palazzo in Alvites, in de bergen van Trás-os-Montes. Over het dorp met nauwelijks honderd inwoners schreef hij puntige columns, met telkens een inwoner als kapstok. Ze wekten de haat op van de dorpsbewoners en de pastoor deed er nog een schepje bovenop door een haatcampagne te ontketenen tegen Gerrit en Charles, met hun aard als inzet. Ze werden werkelijk weggepest. De verkoop bracht heel wat minder op dan de aankoop, door de bemoeienis van de pastoor. Ze verhuisden in 1988 naar Villa Pouca [in] da Beira, een voormalige bankierswoning. Gerrit schreef de verbittering over hun vlucht en financiële aderlating van zich af in 1990. Als roman, Over de bergen

Het artikel van DS klutst het leven in twee dorpen en evenveel huizen bij elkaar en is zo geschreven dat het geen enkele journalistieke waarde meer heeft. Het is eerder een advertentie van een immobiliënmakelaar.
De huidige generatie journalisten zijn lafaards. Waar men tot eind van de jaren zeventig niet gaf om de mening van de bazen, bibberen heden ten dage de jongeren. Medeoorzaak is het nieuwe burgerlijk bestaan. Voor men dertig is, is men getrouwd, heeft men kinderen, een huis gekocht en [vaak] twee auto’s. Dat kost een pak geld, maar een bourgeoisbestaan mag wat kosten. Ze zijn als de dood zo bang die status te verliezen en zijn dus heel manipuleerbaar. Ze geven meteen toe, als hun positie nog maar in de richting van de helling loert. Het maakt dat de kranten  nauwelijks het niveau van een advertentieblad met wat slordige artikels zijn geworden. Het Laatste Nieuws is het parochieblad van de VTM en schaamt zich daar niet voor, en Het Nieuwsblad, Gazet van Antwerpen, Belang van Limburg trachten ook die richting uit te gaan, met matig succes. Wat echter triest is, is de ronduit ondermaatse kwaliteit van De Standaard en De Morgen. Het ergst van al is dat ze werkelijk afficheren dat ze werkelijk beter zijn dan de andere. Met de bedoeling om er financieel als moreel voordeel uit te slaan. 

De enige krant van waarde in Vlaanderen is De Tijd. Een financiële krant, inderdaad, maar de zaterdagse editie is werkelijk stijlvol, vlot geschreven, to the point, en heeft boeiende artikels over kunst & cultuur. Wat niet van De Standaard en De Morgen gezegd kan worden. De lezer mag al blij zijn met een artikel waar men geen jeuk en pukkels van krijgt. En zijn het er twee verantwoordt dat nog niet de verkoopprijs. 

Tot begin van de jaren tachtig zocht de lezer een krant naar zijn hand en tand. Die werd gemaakt door de redactie [de hoofdredacteur en de kroonjournalisten]. Halverwege de jaren tachtig keerde het tij. De redactie zocht – via de marketeer – naar een lezer en schreef naar diens hand en tand. Ze brengen het nieuws dicht bij de mensen, zoals dat heet. Het resultaat is meer amusementswaarde. Zorgt dit voor een hogere oplage? 

Als de oplage stijgt komt het door een flinke ramp [ontsporing Wetteren], een groot schandaal [Panama Papers], seksuele escapades van sterren en kronen, gegoten in een sfeer van entertainment. Voor zijn zelfdoding kreeg Wim Brands meer aandacht dan hij ooit in zijn leven voor zijn poëzie heeft gehad. En hij was niet eens een zondagsdichter. 
De tijd dat een krant, een weekblad scherp en kritisch was, is definitief voorbij. Tenzij er een nieuwe oorlog komt met een binnenlandse bezetting, wat Beëlzebuub en zijn makkers mogen verhoeden. 

Een eigen blog is… desnoods met behulp van enkele compagnons de route…  vrij van leescijferdruk en bijhorende paniek. En de nieuwe verzetskrant. 



guido lauwaert
gent, 2016-04-09