dinsdag 31 mei 2016

STEENGOED, MAAR MET EEN HOEKJE AF






29 mei werd het nieuwe jaarprogramma van het NTGent voorgesteld. Het moet zijn dat het gezelschap erg geliefd is, want de parterre was voor een zondagochtend zo goed als gevuld. Er werden wijze dingen gezegd, maar na afloop bleef een gevoel hangen dat er aan het totale plaatje een hoekje ontbreekt. Het Gentse gezelschap moet opletten dat zijn schiller niet bot wordt door zijn succes. 

Enkele leden van het gezelschap en een trio artistieke gastmedewerkers gaf vanop het podium tekst en uitleg bij het nieuwe programma*. Wat opviel uit de enthousiaste, op het euforische af, toelichtingen bij de werking waren drie punten. Dat het Gents gezelschap hard zal blijven werken om dat succes te behouden en zelfs te vergroten, dat is één. Twee, dat het door verbouwingen ruim een speeljaar voor zijn producties elders onderdak vindt. Drie, dat zowat alle culturele problemen aan bod komen: de Islam en de terreur van IS, het extreem nationalisme, het financiële debacle, het vluchtelingenprobleem, het falend vertrouwen van de burger in de staat, Europa en de wereld. 



Een breed speelveld waarin de morele toestand van het land breed uitgemeten wordt. Wat er echter ontbreekt aan het nieuwe programma van het NTG is een scherpe politieke kritiek. De politiek blijft in de schaduw van de sociale kritiek. Het lijkt of de wijk van de Wetstraat, die halverwege de Kroonstraat begint en eindigt aan het Schumanplein, gespaard wordt, terwijl daar toch oorzaak en gevolg van een vermolmd België en een kaduuk Europa huist.
Door het verlies aan vertrouwen in de politiek wordt de woede bij de bevolking aangewakkerd. Tot een revolutie zal het niet komen, niet in België en niet in Europa. Daarvoor is de onrust nog te jong en daarom niet sterk en ongestructureerd. Bovendien wordt bij oprispingen de burger een hapje toegeworpen. Een verhoogd kindergeld voor het eerste kind, een statusvrij gewaarborgd inkomen, een bredere en vooral doorzichtiger studietoelage… voilà, daarmee is het volk weer voor een tijdje gekalmeerd. 

Door die hapjes vermindert de sociale onrust weliswaar, maar verdwijnt ze niet. En hapjes tonen tevens aan dat de politici in totale ontreddering verkeren. Zo zwaar dat er geen regering is die beweegt. Terwijl Shakespeare Macbeth, in het gelijknamige stuk, laat zeggen: ‘I am in blood / Stepped in so far, that, should I way no more, / Returning were as tedious as go o’ver.’ Ruwweg vertaald: ‘Ik sta zover in ’t bloed dat / blijven staan of terugkeer / erger is dan ’t verder gaan.’
Door deze wijze woorden zouden de politici gewaarschuwd moeten zijn. Ze zijn dat echter niet wegens, en hou je vast aan de takken van het gras, een slordige theaterpolitiek. Is er nog een gezelschap dat een auteur vraagt een hedendaags politiek getint stuk te schrijven? Met het mes op de keel? Nochtans begint en eindigt alle maatschappelijke ellende bij de politici. Wat tussen die twee gebieden ligt, daar mag de burger voor opdraaien, wat wil zeggen, voor betalen en onder lijden. 

hugo claus - zelfportret 

Kortom, er zit te weinig politiek in het theater. Nochtans, politiek is theater en theater is politiek. Hugo Claus was de laatste politieke toneelauteur. Zij het met slechts twee van zijn om en nabij de 50 stukken. Beide zijn echter ijzersterk: Leopold II en Tand om Tand. Het eerste focust op Congo en het tweede op Vlaanderen [geschreven in Gent, by the way, en het eerste in Amsterdam]. In het zich afgescheiden deel van België wordt een aanslag gepleegd op ‘de Leider van Vlaanderen’. Er volgt een ‘volkstribunaal’ waarvan de uitslag al van tevoren vaststaat. Omdat er geen zaal groot genoeg is om plaats te bieden aan alle journalisten en het publiek, gaat het proces daarom door, en let nu goed op beste straalbuiskinderen… in een schouwburg! Extra verrassing: het wordt bovendien live uitgezonden op… een commerciële zender [en is dus vergeven van de reclamespots]. 
Het is een profetisch toneelstuk, want hoewel het stuk dateert van 1970, kan het moeiteloos als een hedendaags stuk gespeeld en gezien worden. Een aanslag op een politiek leider in België is er godzijdank nog niet geweest, maar in Nederland wel, op Pim Fortuyn. Gelukkig dat Geert Wilders door iedereen als een tweederangs politicus wordt beschouwd, wegens het ontbreken van een eigen visie en programma. Vlaanderen heeft echter wel een Vlaamse politicus van het niveau van Fortuyn. Het gevaar is dus niet denkbeeldig. 

Daarom is het weer tijd voor zuiver politiek theater. Over, bijvoorbeeld, Paul Van den Boeynants  [VdB], de grootste politieke schurk die ons land sinds WO II heeft gekend? Tijdens de politieke activiteiten van VdB wordt het hoogtepunt van de welvaartsstaat bereikt en niet alleen hij, maar voor een niet onaardig aandeel is hij verantwoordelijk voor de afdaling naar een politiek wanbeleid dat heeft geleid tot de sociale onrust die we nu kennen.
Met die miserie zitten de huidige politici en zij proberen de scherven te lijmen. Ze weten helaas niet waar te beginnen en het lijkt zelfs, door het toegooien van hapjes, dat ze niet gemotiveerd zijn om tot daden over te gaan. Mede om die reden is er geen ruimte en tijd om zich serieus met de moderne maatschappelijke problemen te bemoeien. Waardoor ze maar aan kracht en macht winnen. 

Het jaarprogramma 2016-2017 van het NTG is weliswaar steengoed, maar helaas met een hoekje af. Net het hoekje waar de politiek huist. Het is niet voldoende de mankementen van een samenleving te tonen. Een theater moet de politieke toer opgaan en man en paard noemen. De vinger wordt opgestoken maar niemand wordt aangewezen. Het NTG is het enige theater in Vlaanderen die die richting opgaat. Door een artistiek leider met een uitgesproken sociale inslag, een straatvechter, een vuistenboer die zich omringd heeft met gelijkgestemden met als trekpaard Chokri Ben Chikha. En door de Gentse lucht. Zij is al eeuwen geparfumeerd met oproer en verzet. De bouwput van de Verlichting is er nog niet verzand. 

De publiekswerving bleef geheel buiten schot. Wat jammer is. Het NTG als uitgesproken theater met een sociale inslag, is de ideale partij om actie te ondernemen voor het opnieuw invoeren van een oude burgerlijke plicht. Als een jaarlijkse controle van je gebit verplicht is wil je van een verminderd tarief genieten bij onverwachte ongelukken en beschadigingen, waarom zou dan niet elke burger – ja ook de politici, wetenschappers, economen, bankiers en milieuactivisten jaarlijks verplicht kunnen worden tot het consumeren van een voorstelling. Het brengt enkel voordeel, want een voorstelling bevordert het politiek bewustzijn. De staat is nu eenmaal verantwoordelijk voor een goed onderhoud van het lichaam én van de geest. Wat hij er mee doet is zijn zaak, maar ook de staat heeft zijn plichten. 

En waarom niet grote bedrijven en banken bij wet laten opdraaien voor de financiering van een politieke productie, zoals dat gebeurde in het oude Athene, de bakermat van de democratie?
Sommige bedrijven, zoals Electrabel, kopen jaarlijks een voorstelling van de Munt. Een goede maar brave daad, want in de Munt worden prachtige producties gemaakt, helaas zonder enig politiek nut. Bedrijven en banken zouden er namelijk baat bij hebben als zij opdraaien voor de kosten van een productie. Hun imago van plunderde geldwolven zou er niet door verdwijnen, maar wel sterk door verzwakken. En het samengaan van kapitalisme en toneeltheater zal zorgen voor partijen met een duidelijk profiel, en niet meer [uit angst? door paniek?] samentroepen in het midden en voor politici van het niveau van Paul-Henri Spaak, Théo Lefévre, Karel Van Miert en Paul Vanaudenhove. 

Het NTG wandelt, tot besluit, op de goede weg, maar het doel is verre van bereikt. In het oude Griekenland was theater een van de belangrijke zaken in het dagelijkse leven en de voornaamste criticus van het politiek beleid. Het Gentse stadsgezelschap moet dáár naar streven. Het mag niet enkel de wonden tonen maar daarenboven de daders die ze hebben veroorzaakt aanwijzen en hen bij naam noemen. Zoals de blijspeldichter Aristophanes in zijn satires deed. 

guido lauwaert
beelden: Filip Schils 

* programma NTGent 2016-2017: www.ntgent.be 

 


maandag 30 mei 2016

VERJAARDAGSCADEAU

OP JE VERJAARDAG KRIJG JE WENSEN EN CADEAU'S. IK ZOU MEZELF NIET ZIJN ALS IK ZELF NIET TRAKTEER. DAT ZAL DIT JAAR NIET ANDERS ZIJN. TWEE KORTE VERHALEN DUS, IS DAT NIET VRIENDELIJK VAN MIJ? HET EERSTE IN 'T GENTS, HET TWEEDE IN WAT ZE BESCHAAFD NEDERLANDS NOEMEN. VEEL LEESPLEZIER. 


BIJ DE KWAFFEUSE

(à la Gantoise – Brugse Poort)

‘Dag Jenny! Gien volk! Ge zijt in euw eige boekskes an ’t leze. Schilt er iet?’
‘Nie speesjal, Emma! Den dinsdagachternoene es ’t altijd stille.’
‘En ikke moar telefonere om un afsproake te moake… ‘k oa mij de koste kunne bespoare.’
‘Ge weet da nuult, Emma. Normal es’t er zujals gezeid hoast gien volk, moar binst dadde peist van ‘k oa were gien katte zien, zijn ze doar en es’t tons seweil un duivepiere dan z’hier allemoal toestuike en ‘uk mijn eigen nie kan volge. Zet eu… Un kaffeetse?’
‘Awel, ja, geef mij ne kaffee. Moar gien suiker, Jenny of zjuuste un tsietse. ‘k ben an ’t afbeiwe mee mijn kalorieje. Gelijk onze Kenny, ge weet wel, den èwste, den dienen es an’ t afbeiwe van ’t ruuke. Hij zegt dat’jij moar drei sigaretses per dag mier ruukt. Moar soms pakke’k ‘hem doar op dat hij al an zijn vierde of vijfde bezig es. Allez da’k gezienen ê. ’t Kun’ d uuk zijn tiende zijn of zijn twiede pakske. Want wa dat ‘hij achter mijn rugge doet doar ê’k vaneiges ’t roade noar. Allez, ’t es in de fond al schune dat’ hij zijne devure doet veur te probere. Moar ja, die gaste en nuult nie veel uiteiwijnge, veur niet.’
‘Moar gij, Jenny, gij êt gien gaste. Gij verstoat da e zu nie. Ge moet da neu nie op euw affront pakke, moar kinders of gien kinders da moakt un gruut verschil. Want ierlijk gezeid moest uk meugen herbeginne, ‘k zoe uuk giene nie mier moeten ên. Al wa dadde van plan woart van te doen in euw leve, doar est er niet van in huis gekome. ‘k Woare nog nie getrêwd of ‘k was al eu zu. Ge weet ne vent da kun nie wachte. ‘k Zeje ’t hem nog, “Tsjoak zeid’ un beetse veurzichtig.” Moar ja tege da Tsjoak zijne frang was gevalle was zijn poer al verschotte.’
‘Merci, och diene kaffee van eu riekt toch zuu goe.’
‘Gelijk geweunte? – ‘k bedoele van coupe.’
‘Vaneiges woaromme zoe’k moete sjanzjeere. Mee ’t valle van de bloare meuge mijn pluime uuk wa mier kleur ên, moar vuurt van de reste ê’k nog liefst altijd mijn eigeste coupe. Wil uk neu wa d’ anders probere, ‘k zoe mij op mijn ongemak voele. Onzen Tsjoak es uuk a zu. De moandag moet ‘t wurtelpatatte mee broadwuste zijn of hij luupt er vies bij. ‘k ê zu ne kier geprobeerd om de moandag spaghetti te moake. Hij smeet talluure en al in de vuilbak. “‘k Ete nie mee ne lepele,” riep ’t hij. Ge kent mijn goestijnge en doar moet bij blijve. Gelijk da’t hij uuk iene kier in de moand bij de Chinees wil goan ete. Diene kwiebus zijn voader ee neu toch flapures en zit ’s oaves in un hoekske ulder oardige tiekes gazette te leze mee szijne ienen oarm en zijn vrèwe zit in ’t zothuis in ’t Guislain. Onder ons gezeid Jenny, ‘k vinde da moar ne viezen boel da Chinees… ’t es gelijk of dan de ratte d’er op gepiest ên.’
‘’t Wordt tijd damme euw hoar ne kier guul goe wasse. Dajeur Emma, wa sjampoo gebruikte gij normal?‘
‘O, Jenny. Da d’es al noar gelange de reeklamme. ‘k vinde k’ik den diene van den Aldi, soms gelijk nog beter of wat’ an ze bij den apotekere verkupe. ‘k Peize ‘k ik da t’er doar allemoal nie veel diefferanse in zit.’
‘Ge moet wel oplette, Emma. Van sommigste van die woarenhuis sjampoos krijgde pelle.’
‘Goe dadde da zegt, Jenny, want ‘k oa doar zu nog nie opgelet moar de loatsten tijd lig mijn huufdkusse vol mee schilferkes. En hoe es’t mee Marcel?’
‘Marcel!’
‘Marcel de zeune van Alain Desaver? Zijn pa Alain ee’t jij nog coureur geweest veure da’ t hij fliek gworden es’t. Hij es’t jij tons gestorve aan doarmkanker en Alain zijn zuster oat’ er jij vijve van iene die er mee guul heure nest ee loate zitte. Z’ee nuult gewirkt moar iedre vent kost heur krijge oas ge mij verstoat.’
‘Marcel? Den diene moe hier nie mier kome. De gulen oavend lag’t da in de zetel noar de sport te kijke. Hij zaptige van den iene sportzender noar den ander. En ikke koste mijn eige programs nie mier zien. “Pak z’op” zei ‘t hij tons. “Ge kunt er tons noar kijke oak ‘ik hier niejen ben.” Moar ‘k zitte den gule dag in mijn kapsalon en tege da’ k thuis kome ben uk zu duu of un luis en ploffe ‘k mij nere in mijne lere zetel mee mijn blekske coca. ‘k Moe nie zegge… ‘k goa noar mijne program zien want mijn uuge valle toe van de voak. En da was mij neu toch ne commandeur Marcel. Geef mij ne kier dit en pak mij ne kier dat. Da was mij veurige weke zu beu of kèwe pap, da ‘k hem gezeid ê, pak gij ne kier euw valieze mee guul euwen santenboetiek. Hij deej ‘d alsof dat’ hij mij nie g’huurd a. Moar ‘k ê de poliesse gebeld en hij kost zijn boelke pakke. Hij deed’ jij gien klute. Iene kier ee’ t hij in den hof ’t ges afgerejen. Da was van veure damme eigentlijk al tupe weundigen. ‘K ê moar achteraf ingezien dan da truke woare om hem hier te kome installere. Moar ik, domme kalle, oa heur were loate vange. Hij paktige jij hem un douche en meniere bleef sloape. En ’t sanderendags uuk. En veure da’k et goe en wel beseftige was ’t jij hier ingetrokke. ‘K ê nog veel chance g’had dat de poliesse hem hier zu gemakkelijk ee buite gekregen, zonder al te veel ambras. ’t Adres stoat jij op mijne noame. En jij was nog ingeschreven op de Zandstroate. Op ’t adres van Angèle zijn veurig lief, woar dat’ hij uuk de wind van achter g’had ee. Da wijf van un Angèle doe heur veure of da ze gienen rotten knop ee. Oarme? Z’ ee gotverdomme drei huize girfd die sze vol mee studenten ee gestoke. Un gierige pinne, es da. En alle drei moande verandert da van vent gelijk van hende. Om vuurt te vertelle van Marcel. Hij ee’t jij in garage Van Lierde gewirkt op Uustakker. Tot dan z’hem doar tons buiten gebonzjoerd ên omda ’t hij grief van ’t wirk mee paktige in zijne kaba. Vaneiges ontkendig’hij… moar ‘t stond op den bewoakingsvideo… zijne cinema. Volgens Angèle zoe ‘t hij van heur uuk tien en tander achterover ên geslege. Moar z’ oa moar zu dwoas nie moete zijn van hem binne te pakke en bij heur in te schrijve.’
‘Van iet anders geklapt. Hoe es da nog mee Terry? Hij moet jij toch uuk ol achttien joar zijn?.... ‘ 
‘Achttiene, twintig zulde bedoele’
‘Oesje, pardon zeu Emma. ‘k Peisdigek’ ik achttiene om dadde gij zeid dat hij in zijn loatste joar Elektriek zat… of es ’t hij ondertusse van richtijnge veranderd?’
‘Nie, nieje Elektriek es ’t ienigste woarin dat’ hij goe in es.---- À propos Jenny, neu dat ‘et hier toch kalme es. Edde mij soms nog un potse kaffee. Da moakt ne mens mier op zijn gemak.’ “Sebiet Emma… sebiet. Moar iest moe’n de tuppe van euw hoar nog wa druger… anders krijge’k da nie goe geknipt. En oas euw hoar te lang es, zoe’t beginne krulle.” ‘Merci Jenny, ‘k zal tons nog un minuutse wachte op de kaffee. Hoe zoe’ k het zegge… Wel ‘k peize da d’onze joengste …
‘Benny?’
‘Ja, dat onzen Benny, dat jij homo es. Nie da’ k doar iet op tegen ên. Alliene da geef” de zu un oardig gevoel in huis. Oas da joenkd’er niejen es, zij’m allemoal mier op ons gemak. Oas ‘t jij doar es zoe’me de mure oplupe. Tsjoak sloapt er tselfs nie goe van. Hij peist da’k da nie wete moar gule nachte ligt’ hij te droaje en te kiere. Hij stoa wel drei kiers op om te goan piesse of schiet’em noar benein om de reste van ’t oavondete op te fritte. Oast er al iet overschiet. Zune vent en drei grute gasten, da frit un guul huis op. ‘k Moe ’t ende van de moand ’t rost cens tupe scharte, want wete gij wa dat dad ete koste den dag van vandoage.’
‘Ge goat gij ne kier meej euwen Benny moete klappe, Emma. Heddet doar mee Tsjoak al over g’had,’
‘Nieje Jenny. ’t Es alsof datter niets un es, moar ter es wel iet, anders oame toch die spannijnge nie? ’t Es anders ne goeie joenge. En op tscholle es ’t hij der ieder joar deure. Hij goat jij veur technisch tiekenirre. Zijne beste moat in de klasse es Bruno’
‘Bedoelde Bruno Mortier?’
‘Ja de zeune van de schepen. En Bruno ee’d al an onzen Benny beloofd dat hij wel een postze za krijge an’t stad. Bruno ee ‘d an onze Benny verteld dat jij zu tien en tander weet van zijn voader die nie meug geweten zijn en desnuuds kunt hij zijnen èwen doarmee chanteere. Wete gij dat’ta luuk kletshuufd hem zoe bezig èwe mee un muurrinne uit ’t Gloaze Stroatse. Zujen zwarte barbiepuppe mee un smal poepke en ne balkon woar dadde guul euw scheiwgarniture op kunt postere. Bij zijn Chantal es ’t niet. Moar binst dat hij heur wijs moakt dat’ hij noar dien of andre vergoarijnge es, zet hij heur ures mee un zwarte koekentiene. Chantal es ’t jij un dochter van de lijkbidder. Hoe noemt jij neu were: Korthals. Allez Korthals en zij Chantal ee zune giraffenekke. Moar om vuurt te vertelle… ’t moe zijn dan ze ’t bij zijn partije uuk ol wete van huldere schepen Mortier, want bij de volgende kiezijnge zoe’ t hij nie mier opkome. Op euw tvijftigste zijde nie ’t êwd in de polletiek. Verjongijnge zu gezeid. Mijn uure, Jenny.  T’es tieke dan ze beneit zijn van zijn kwoalijke re’pute’oasse.’
‘Da’k eu onderbreke Emma. Zoe’t jij euwen Benny … mee dienen Bruno??? Of es ’t zuust wa kammeroadschap tussen jonge gaste? En ton nog, ze doen der toch niemand kwoad mee?’
‘Oh Jenny… Zoede gij da durve peize. Doar wete ‘k ik toch niej af.’
‘Allez Emma, tons moede eu doar toch uuk gien zurge in moake. Trekt eu da tons a zu niej an. Oas un moeder heur zurge moakt sloat da d’over op guul heur huishèwe en komt er onwere van. Euw hoar, Emma, da begin d’ hier van bove serieus uit te dunne. ‘k goa da d’un beetse moete bij brusje dat nie mier opvalt. Voila szie, moakt eu mier gien onruste. ‘k hê ’t zu geleijd dat niemand miere ziet.’
‘Merci, Jenny. Tsjoak ee’t mij uuk ol gezeid. Van mij wa kalmer t’eiwe. Nog un sjanse da’k  tsoaves hoast nie buite moe mee mijn huufd. En ’t s morges kamme’ uk het wa uit mee nen verstevigende mousse da’t zu niej oppe valt. Want op den bus, ge kent den achterklap van de mense. En ’t irgste zijn al die huufddoeke meej hulder kindervwaturen mee tsjiepmuilen die guul den bus in beslag nemen. Ge kunt hoast nie mier passere oas ge moet afstappe. ‘K êt al ne kier g’had da’k mijn halte ê gemist mee al die bruine. Tsjoak zegt toens da’k moar wa ierder noar den uitgank moest goan. Mannen hé. Hij est jij anders nog zuu kontroar nie mijnen Tsjoak. T’es overal al ne kier iet zekerst. Hé Jenny, da’k er op peize. Woar blijft mijne kaffee. Ge zijt neu toch ol bezig mee mijn hoar te knippe.’
‘Oh sorry, zun Emma. Da woare k’ik guleganst vergete. Kijk ksal ’t iest doen. Da d’es van den èwerdom, da vergete. ’t Schijnt da iederien doar last van ee.’
‘Tes woar Jenny. Moar den iene al wa vroeger dan den ander. Zelve un ê’k doar nog nie direct last van, al kunne’k somwijle ne kier nie op ne noam of nen doatum kome. Over ’t loatst kost ik mij neu nie mier raplere in wa joar da mijn voader gestorven es. Allez ‘k moeste tons beginne peize hoe eiwt da’k tons zelve woare oas’ t hij gestorven es en a zu kost uk er were op kome. Da was uuk wel ’n roare duud. Zu al mee ne kier, pardaf, t’ halvent stroate… ’n hertbreuke. Hij wildige zjuust goan bieljarte.’
‘Neu daddet zegt. ‘k ê nog noar zijn begroavijnge geweest. Ne schunen dienst.’
‘Merci, Jenny. Ge moet da twiede kaffeetse moar bij mijn rekenijnge schrijve. Normal krijgde moar iene ne woar?’
‘Moar gij. Drinkt uit. Hoelange zijme wij al gien vriendinne? Vanaf  ’t loager. Wemme nog tupe in dezelfste klasse gezete bij Mère Martha. T’es guul zekerst mier of dertig joar gelein.’ “Van eu kan mij da nie schele ne kaffee mier of minder. Moar ‘k ê hier van die kalante die peize datta d’hier ne kaffeebar es in ploatse van ne kapsalon. Moar den dag van vandoage moede wel zujen kaffeemasjien ên of ge verliest klandieze. Wa d’ ê ‘k ik g’huurd Emma. Da d’ euwen Tsjoak guul hulderen hof zoe veranderd  ên? Alliene nog ne grute gazon en gien blommen nie mier. En gij die zu girre schune blomme zag. Moar t’es dienen ondereiwt zekerst. We zijme wij alletwieje uuk gien drei moal zeven nie mier.’
‘Tsjoak oa ’t da liever. Hij eej hem neu zu ne gesmobiel gekocht veur ’t ges af te rije. En die pirkskes mee blomme… da vroeg te vele van mijne rugge. Altijd moar da bukke. Tsjoak doe neu nie liever of mee zijn nief gesmachien rije. En g’ êt doar gien rijbewijs veure nudig, hé. Zekerst neu dat’ hij ’t zijne were kwijt es. Nie dat jij zat gewig achter ’t stuur zoe kruipe. Moar altijd diene zwoare voet… en over de witte lijne rije en hem op ’t rondpunt schiete zonder veurrang te geve en van die dijnge. En oas g’ er als vrèwe wa van zeid wierd jij kwoad. Bij zuverre dat hij zijn assuuranse op gezeid ee en hem nen elektrieke velo ee gekocht. Moar ons èwste twieje ên nog nen auto. Oa’k ieveranst moe szijn mee un slechte busverbindijnge kunt er mij nog altijd iene van de gaste voere. En Tsjoak die zoe om den anderen dag ’t ges afrije, were of gien were.’
‘En Emma, buiten in den hof, doet jij Tsjoak e zu wa van ’t huishèwe?’
‘Nieje Jenny. Tuis doet jij zjuust niet. Vroeger zoe’ t hij nog ne kier geschilderd of bejangen ên. Moar bij veurbeeld stofzuige, doar ee ’t jij ne gloeienden hekel an. Hij kan’ ta lawijt tselfs niej hure. Moar da lawijt van zijne gesmobiel doar kunt hij wel tege. Verstoade gij da? Moar ’t es vuurt van de reste giene slechte vent. Allez pakt neu die sturtvloage passeerde weke, rapleerd’ eu nog?’
‘’t Zal wel zijn da’k mij da raplere Emma. Guul de stroate stond verre onder woater. Z’en van Farys moete kome om verstopte rioolputses leeg te trekke en doarachter huurdige da woater azu wigzwelge ’t was lijk de woaterval van Coo.’
‘Wel mijne kelder stond diene dag guul onder woater tot an mijn knoensels. En veure da’k wa kost zegge was Tsjoak al mee iemers woater an ’t scheppe en op’ t loatst mee dweile om al de natte op te pakke. ’t Schuunst van al hij ee tselfs bij Jeanneke in de stroate, da menske van 85 uuk heure kelder leeggeschept. ’t Es a zujen èwe slure en heur kinders zitten eigentlijk te wachte op heur duud om heur huizeke te kunne verkupe. Zu neu en tons, precies elk op toer, komt er ne kier één van heur zeuns of dochters kijke… Hoe lange da sze nog te leven ee. Moar ‘k peizen ie dat er uult iene mier of un koartse van un ure blijft. Ze zijn bij maniere van spreke rapper vuurt of da Jeanneke hulder un potse kun moake. Want zu ne Senseo gelijk eu Jenny da jee ta d’ eiw mens nie.’
‘Neu dadde d’ er were over begint Emma. ‘k ê gezien da ‘k mij un vesse loajing pads za meuge kupe. Ze zijn bijkanst allemoal op.’
‘’k Verstoa eu Jenny. Dajeur ge meugd’ un beetse avanseere want ‘k moe zien da ‘k in tijje thuis ben veur zijn ete oas ’t hij van den bieljart komt. ‘k ê eu al gezeid dat hij girre op ure stoat.’
‘’k peizdige k’ ik dat jij gestopt was mee bieljarte?’
‘Gestopt? Hij es ’t er an versloafd Jenny. Alliene moandag en vrijdagnuchting nie. Moar de reste van de weke es ’t hij mee szijne keu op schok. In ’t clubhuis. Ieder joar in december doet’hij mee an ’t kampioenschap. En omdat’ hij altijd gegarandeerd bij d’ ieste dreije es komt hij ied’re kier mee ne kestkalkoen noar huis. En ’t zijn goeie want ze kome van bij de poeldenier in de Sentlievespuurt- stroate.’
‘Diene Tsjoak van eu Emma, dad’ es altijd ne goeie vent geweest. Ne steite snotneuze oas ’t hij jonk was, moar loaters zagde dat ‘er achter zijn fassade un klein hertse zat. En oas ’t moet, stoan zijn pute nie verkierd.’
‘Minuutse Jenny, neu moede gij ne kier guul ierlijk zijn. Hedde gij mesgiens vroeger uult nog un affirke g’had mee mijne Tsjoak. ‘k Zoe ’t eu tselfs neu nie mier kwoalijk neme t’ es allichte al un halve iewigheid gelein. En iederien ee uult wel ne kier iemant anders g’had. Zelfs ikke. ‘k geef eu da ierlijk toe. Moar oa’ k er a zu op terugblikke zoe’k gienen andere vent nie mier wille of Tsjoak.’
‘Ik un affirre mee euwen Tsjoak? Moar Emma toch, ik zwir het, van ze leve nie. ‘K ê ‘k ik uuk wel ne kier iet g’had mee and’re vente. ‘k Steke da nie wig. Moar ‘k zoe mij nuult bezig hèwe mee d’ un echtgenuut van ien van mijn vriendinne...  Zujiet doede nie, dajeur ‘k zoe tselve uuk nie girre tege kome.’
‘Mijn gedacht es ’t er in den tijd iet gebeurd oame mee tscholle op uitstap zijn geweest noar Walibi en d’er nie veel toezicht was van lierkrachte. G’hoad as meiske al un uuge op Tsjoak.’
‘Allez Emma,oastemblief, da vind uk neu nie schune van eu dadde mij van a zu iet wil verdijnke. Ikke die jeu altijd ê verzorgd as woarde mijn eige zuster, al die kaffeetses die’k eu hier al gegeven ê… mier dan an iender wie.’
‘Doar emmet Jenny… euw kaffeetses. ‘k ê da over ‘t loatst in un boekske in de wachtzoale van den dokteur gelezen. Oas de mensche iet geve es da miestal uit kompensoasse. Uit schuldgevoel. Veur iet goed te moake veur wa dadde verkierd gedoan êt of peist dadde vekierd gedoan êt.’
‘Bon, as ta zo zit. ‘k peize da’k hier kloar ben. Oas ge peist datta kompensoasse es dan krijgde gij van mij nog ne kaffee.’
‘Oh loat moar zitte zeun. ’t Es zu vele of da ‘k het g’had ê. ’En moest er nog ne kalant opdoage tons zitte mesgiens zonder.’
‘Nienie. Hij es al an ’t luupe. ‘k woare toch van plan om vandoage vroeg te sluite. Ge krijg tselfs nen dobbele. De tasse es ’t er gruut geoegt veure. Hier szie ne grute kaffee veur ons Emma.’
‘Aai, dad’es hiet. Gij zotte, woarom giete da neu over mijne kop? En al euw schuun wirk noar de voantsjes.’
‘As kompenssoasse veur da stom gedacht van eu, Emma. ‘k ê nuult niet g’had mee euwe vent. Ik zoe wel gewild ên, moar hij zag mij nog nie stoan. En oas ’t jij tons mee eu begost es ê’k nie vuurder angedronge want ‘k zagge dat hij zijn uuge op eu oa loate valle. Wie es ’t er hier de zotte. Moakt moar dadde de deure uit zijt. ‘k ê al te lange patience mee eu g’had. Wete wa Emma: Andere vrèwen die hier in mijne klapstoel hulder herte kome luchte… die lache mee eu. Die vinde eu un slure die zjuust moar buite komt veur heur comisses te doen en die vuurt van de reste altijd op tije thuis moe szijn. Die achterwoarstrigge zeggen ze, da mensch die op stroate iederien uiturkt, de smirrigste iest. Vertrekt en moakt dadde uit mijn uuge zijt. Ge zijt nog slechter of euw zuster.’
‘Ons Rita. Loat ons Rita hier buite. Ze vermoagert woar dadde bij stoat en wil nie geweten ên da sze kanker ee. En ze zoe veur de duud nie bij ne serieuzen dokteur goan.’
‘Da sza tons toch nie szijn omda sze gien geld ee, Emma. Heure vent es guul zijn leven tapessier geweest. Vele in ’t zwart gewirkt. Huugdag en liegdag, tsoaves achter zijn ure en in de wiekend. Z’ ên hulder un gruut appartement gekocht woar da sze zij asmoar van heure neuze moakt over den ascenseur die nieje marsjeert_ over de traphalle die vuil zoe szijn. ‘k Weet het van Francine, iene van mijn kliejente die in den zelfste blok weunt. Want hulder Rita zelve ê k hier nog nuult gezien. Die ga veur heur huufd noar ’t PIHS[*], de virkensscholle damme zegge … omda sze doar oas ’t niet moa betoale. Ze brengt tselfs heure eigen handtoek mee, wist Francine mij te vertelle.’
‘Oh, ‘k wist het dadde gij un rosse zijt. Un vals wijf da zjuust kwaffeuse ’n es om iederien uit ’t urke. Ge wast gien koppe gij. Ge geeft alle vrèwe dien hier kome un hersenspoelijnge. Tot dadde van iederien alles van ’t noaldeke tot droadse weet. Saluu… coiffeuses genoeg. ‘k Zal de noaste kier wel noar de Carrefour goan bij Willy, diene joengen es tenminste écht vriendelijk. Kunne ’t geluve da’k hier guul de noene alliene ê gezete. Ben ‘k ik hier dertig joar geweest? Woar zat mijn verstand… Pfff … woar zat mijn verstand?’

Gentse vertoalijnge, Johan Anthonis 

* PIHS: Provinciaal Instituut voor Haartooi en Schoonheidszorgen 


VERHAAL WAAR GEEN TITEL BIJ PAST 

Het gebeurde kort na 5 u in de namiddag in het centrum van Gent. Een vriend naderde. O, niet hij, weer. Een schrijver. Hij had romans geschreven die soms lovend en vaak vernietigend waren besproken in de media, maar hij kwam ten minste met tennisvelden van artikels in de printpers en daardoor kon hij van zijn pen leven. Wanneer hij het deed, al die boeken schrijven, interviews geven en in spelletjesprogramma’s zitten op de televisie… een raadsel. Je kon de stad niet ingaan of je kwam hem tegen. Hij had altijd van die verhalen te vertellen waar geen eind aan kwam. – Een wonder! Een mirakel! ’t Geeft niet wat maar verlos mij van die muis! – Niks wonder. Geen mirakel. Hij kwam naderbij op een manier alsof heel Gent van hem was, én de omliggende landerijen. 
Ik trachtte de Vlaanderenstraat over te steken. Links kwam een Ferrari Formule 1 aangesneld, rechts een autobus waarvan de chauffeur, zoals alle chauffeurs, een kaart Doden en Gewonden hebben. Hij duwde op zijn gaspedaal, ongetwijfeld omdat er nog vier van de twaalf vakjes blanco op de kaart blanco waren en eens gevuld, hij recht geeft op een achtdaagse reis naar een oorlogsgebied naar keuze. De gids spreekt Nederlands en er is één vrije dag voor plundering en bezoek aan de kapotgeschoten moskeeën, tempels, mausolea en andere recente ruïnes. 
Oversteken was een gokspel. Maar het getreuzel werd me fataal. Hij had me gezien, de vriend, versnelde zijn huppelpas. Al uit de verte stak hij zijn hand op en riep: ‘Collega!’ – Er was geen ontsnappen meer aan. Ik deed of ik verrast was en toverde glimlach nummer 27 te voorschijn. 
‘Collega,’ herhaalde hij op een toon waaruit duidelijk bleek dat er een verschil is tussen Collega A en Collega B, en dat ik een B-lid was. ‘Heb ik me daar weer wat op de hals gehaald. Je weet dat ik geen nee kan zeggen. Een dokter mailde me met de smeekbede een hoofdstuk te schrijven voor een boek dat volgend jaar gaat verschijnen. Het onderwerp is ‘Afscheid nemen’. Afscheid nemen, afscheid nemen, hoe moet dat? Ik heb nog nooit afscheid van iemand genomen! Dat ik een vondeling ben zal daar wel niet vreemd aan zijn. Niemand wilde mij adopteren, terwijl ik er als kind mocht zijn. Nu nog trouwens. Zoals je ziet. Helaas is de dokter een prominent figuur in euthanasiemiddens, daarom zal dat boek een redelijk succes kennen. De media zullen er ruim aandacht aan besteden en misschien word ik geïnterviewd en je weet welke hekel ik daaraan heb. Ook het onderwerp ligt me niet. Wat heb ik met euthanasie te maken? Als het zover is, ik diep in de ellende sta, in welke vorm dan ook, zal ik wel beslissen wat ik verkies, zelfmoord of euthanasie. Van zelfmoord walg ik, want ik ben gezond van geest en leden, en over euthanasie heb ik mijn twijfels. Het fenomeen staat nog in de kinderschoenen en zal er bij halvolle en volvette goden nog een aantal jaren in blijven staan. Als het niet van de agenda afgevoerd wordt of een stille dood sterft. Zoals met crematie. Een opgang ervan, het laatste kwarteeuw, maar de laatste tijd willen mensen weer de grond in. Het lijf rot dan wel weg, maar ze hebben tenminste nog hun geraamte.’
Ik wilde wat zeggen, bijvoorbeeld dat ik een afspraak had met notaris Maeterlinck [die ik van haar noch pluim ken, maar dit blijft onder ons] om over mijn testamant te praten, mijn talrijke erfgenamen om de kruimels op te vangen, zo die er al zouden zijn, en [al kijkend op mijn horloge] dat ik stipt op tijd op zijn kantoor verwacht werd, en nu echt moest opschieten, maar kreeg de tijd niet. 
‘Een hoofdstuk in een boek waar ook twintig of meer andere collega’s in staan, is niet mijn dada. Aan bloemlezingen heb ik een hekel, dat weet je ongetwijfeld, ik heb het al zo vaak verkondigd, en bloemen en de dood hebben een nauwe band, de vergankelijkheid, dat moet ik je niet vertellen, eigenlijk. Vrouwen mogen er gek op zijn, net als op diamanten en champagne, daarom dat ik getrouwd ben. Heel jong, want verstand komt met de jaren, maar instinct heb je vanaf de eerste dag dat je kan kruipen. Eenmaal getrouwd hoef je die dingen die meer te geven. Jaarlijks een dozijn papieren bloemen op haar verjaardag, een nepjuweeltje met kerst en een glas cava in de zomer is meer dan voldoende. Ik houd het op witte wijn. Daar heb ik dan zelf wat aan, want mijn vrouw drinkt nooit alleen. Godverdomme, kerel, een hoofdstuk over ‘Afscheid nemen’! Merde, merde, merde! Bon, ik moet er vandoor. Een afspraak met mijn redacteur over mijn nieuwste boek. Hij heeft wat opmerkingen. Het is te lang, niemand leest nog een boek van 700 bladzijden, beweert hij. En die Hollanders gaan een flink aantal grappen niet begrijpen, beperkt als die jongeren zijn tot 1500 woorden. Dat van die 1500 woorden is van mij, niet van hem. En een woord van meer dan 3 lettergrepen begrijpen ze al helemaal niet. Ik zal die redacteur van mij even een paar verbale lappen om de oren geven. Wie denkt hij wel dat hij is? Hij is drie maanden in functie! Heden ten dage kun je je eigen carrière haast niet meer volgen. Door de onzekerheid, die met de dag toemeemt. Neem nu de media. On travaille dans la panique, zeggen ze in Parijs. Sur 3,4, 5 fronts en même temps. Voor je ’t weet ben je hoofdredacteur en twee maanden later ben je die functie alweer kwijt, maar word je het algemeen hoofdredacteurschap aangeboden over een pak bladen bij een concurrerende firma. En dan de titel van mijn nieuwste! Die wil de uitgever ook veranderen. Te lang, beweert hij. Is niet meer van deze tijd. Maximum drie woorden. Ik mailde hem als voorbeeld, omdat mijn boek door die twee boeken beïnvloed zijn, ‘A la recherche du temps perdu’ en ‘Der Mann ohne Eigenschaften’. Doet niet ter zake, mailde koudweg hij. Ik weer een mail. Beste vriend, het waren maar voorbeelden, voor intern gebruik. Onvriendelijke groeten. Re-mail: Onze lezers houden van korte, krachtige titels. Wat denk je van ‘Vrede en oorlog’? – Vrede en oorlog! geen bladzijde in mijn boek dat over een oorlog gaat en vrede is in geen velden of wegen te bekennen. Stilte op de lijn. Om mij te kloten, natuurlijk. De volgende dag een mail: oorlog en vrede zijn overal te vinden – op slagvelden, in slaapkamers, keukens, auto’s, aan de telefoon. – Alsof ik dat niet weet. Dertig jaar ligt er tussen ons. Hij vanonder, ik vanboven. Ik remailde hem dat we er zo niet uit geraakten en stelde een vredesgesprek voor in mijn favoriete koffiebar. Zijn antwoord, twee woorden: geen tijd. Zonder leestekens. Goed, dan maak ik een afspraak met een andere uitgever, mailde ik hem terug. Je weet wel met wie. Die zeurt minder dan jij. En doet hij het niet zijn er zes anderen die in de wachtkamer zitten. Nog geen minuut later had hij een zee van tijd en stelde een lunch voor en beloofde zijn redactrice mee te brengen. Een nieuwe. Ze zou me zeer bevallen, want ze was jong en had al mijn boeken gelezen. Haar eindwerk ging trouwens over mij en een van mijn eerste boeken: ‘Schandalen in Aalst’. De oorspronkelijke titel was ‘Zijn er schandalen in Aalst?’ maar mijn uitgever had die zonder mijn medeweten ingekort. Dom van hem. Wie het boek leest, weet dat het antwoord op de vraag is: er zijn helemaal geen schandalen in Aalst! – Heeft geen belang was zijn nieuwste mail vanochtend. Het is vooral de titel die moet blinken. En vraagtekens in titels kunnen al helemaal niet. - Ik ben toen gestopt met mailen. Wat heeft het voor zin? Het kleine grut, waaronder auteurs, worden tegenwoordig afgerekend op een klontje suiker.’ 
Mijn collega stak de straat over zonder afscheidsgroet of achterom te kijken. Ook niet opzij en daarom werd hij gegrepen door een tram. Hij viel en een tramwiel scheidde zijn hoofd van zijn romp. Het stuiterde tot in de goot aan de overkant. Ik stak de straat over, een snelle jongen met een BMW-cabrio die meer oog had voor het vlindertje naast hem dan voor het verkeer moest stevig op zijn rem duwen, piepende banden, stevig geclaxonneer. Atonaal. Nooit op letten, op zulke kerels. Doen of ze niet bestaan. Ik nam het hoofd en liep er bliksemsnel mee naar de romp en duwde ze flink op elkaar. Even later opende de auteur van zestig boeken in dertig jaar de ogen. Ook de mond: ‘Dank je wel, collega. Wat zou ik zonder jou beginnen? Toen ik viel dacht ik, ik heb nog zoveel te vertellen. Zoals over dat verdomde hoofdstuk voor ‘Afscheid nemen’. Kijk, ik kan uren mekkeren over zaken waar ik geen greintje verstand van heb. Ik zou zelfs een heel boek kunnen schrijven over het leven na de dood, dus zeker een trilogie over ‘Afscheid nemen’, maar een hoofdstuk van maximum 8 bladzijden, zoals beleefd verzocht, hoe onbeleefd! in een boek waarin 20 collega’s of een veelvoud ervan ook afscheid nemen, lukt me niet. Ik ben geen lijkbidder. Zou jij dat niet doen? Dat hoofdstuk schrijven. Jij bent sterk in korte ritten. Je krijgt er honderd euro voor en twee exemplaren, maar als je moeilijk doet, en dat moet je altijd doen, vang je dubbel zoveel en eis 20 exemplaren, collega. Je kan ze verkopen aan vrienden. Die durven niet anders dan de portefeuille boven halen, zeker als je zegt dat de opbrengst voor een goed doel is. Maar je steekt het geld natuurlijk op zak. Aan zakgeld altijd veel te weinig.’ 
Ik beloofde het hem. Hand op het hart. 
‘Dank je,’ zei hij. ‘Ik wist dat ik op je kon rekenen en dat je het ook zal doen. Je bent een man van je woord. Dat heb je in het verleden voldoende bewezen. Weet je, ik heb ooit een boek aan je willen opdragen, maar toen verscheen er een boek van jou, dat voor geen meter verkocht, nietwaar? Het was opgedragen aan een collega wiens naam ik niet over de lippen krijg, en daarom is die roman niet naar jou gegaan. Als ik mij goed herinner heb ik het aan mezelf opgedragen. ‘Afscheid nemen’, waar halen ze het in godsnaam vandaan! Er zal echter wel een markt voor zijn, zoals er eeuwig en altijd een markt is voor grafdelvers, lijkverbranders, spermadonors en vroedvrouwen.’ 
Waarop hij de mond en de ogen opnieuw sloot en ik wist dat hij de geest had gegeven. Hopelijk kwam die niet terecht bij de auteur van ‘Ongelukkige bazen’ of hij gaf zich nog meer gelijk dan hij tot nu toe altijd al had gedaan. 
Er waren intussen heel wat passanten blijven staan. De trambestuurder had zijn cabine verlaten. Een zware stem riep: ‘Lazarus! Neem je bed op en ga naar huis!’ Een ijskar kwam aangesneld. ‘Verkeerde naam,’ antwoordde een lichte stem. Een nachtwinkel opende vroeger dan wettelijk was toegestaan. Een andere stem uit de menigte: ‘Laat mij door. Ik ben een onlangs gescheiden journalist en wil als eerste verslag uitbrengen over het verlies van het hoofd van de hoofdman van de schrijversgilde’. Een tweede schreeuwde uit gewoonte en een derde vroeg wat er gebeurd was. In de linkse verte klonk de sirene van een ambulance, in de rechtse verte die van een politiewagen. Getoeter van jewelste. Door de kijkfile bij dit allesbehalve stilleven. Een paar mensen stortten zich op hem, leegden zijn zakken. Een vrouw haalde een cuttingmes te voorschijn en sneed zijn vingers af.
‘Mijn broer mankeert er een paar. Hij was schrijnwerker, is Wereldkampioen Bananenschiller en verzamelt vrouwen op sterkwater. Hij is een massamoordenaar in zijn vrije tijd en volgt momenteel een cursus Balseming in Caïro. Welke vingers hij mankeert weet ik niet. Daarom dat ik ze allemaal meeneem. Bezwaar? Uw vriend heeft ze toch niet meer nodig, zo te zien.’ 
Ik schudde het hoofd. Ze steeg als een raket op. Nog geen twee seconden later was ze boven de wolken verdwenen. 
Even later arriveerde de politie, twee ambulanciers en een urgentiedokter. Ze bekeken mijn vriend, wendden zich af. De dokter zei tot een politieagent dat er voor hen niets meer te verdienen viel en vertrok met in zijn zog de ambulanciers. Ze zetten en dialoog verder die door de oproep onderbroken was: de trieste toestand van de Buffalo’s, ondanks het nieuwe stadion. De andere politieagent verzocht me met een giftige pijl op de gespannen boog in de wagen plaats te nemen om een verklaring af te leggen. Mijn handen zaten onder het bloed en dat ik op een schrijver leek, pleitte ook al niet voor mij. Aan de meeste mensen zie je namelijk wat ze in het leven doen: leven, laten leven of doen of ze leven. Ik zette het op een lopen. Ontsnapte. Zes straten verder leunde ik tegen een blinde muur.
‘Ik mag dan blind zijn,’ zei de muur, ‘maar ik voel je.’Wees gerust, bij mij  ben je veilig.’ 
Waarop de muur zich opende en mij opslokte. Aan de achterkant waren er honderden mensen afscheid aan het nemen van mijn collega die slechts bij naam aanwezig was. Toespraken. Een professor, zijn uitgever, een brilslang, een deurwaarder. Symbolen uit alle mogelijke gezindten waren aanwezig en alle rituelen kregen een kans om te scoren. Jobstudenten verkochten lidkaarten waarop je zelf een vereniging kon verzinnen. Royco deelde pakjes uit [Een dag zonder soep is als een boek zonder woorden]. Radio Klara had een stand en deelde stickers, balpennen en een cd met nummers uit de afvalberg. Elke bezoeker kreeg een minidoosje pralines van Neuhaus. Een bank sponsorde en beloofde rente op het spaargeld. Er werd op mijn collega gedronken en gesnoept. Plat water en door brood. Toen er geen water en brood meer was, vertrokken ze. Ik kon ze geen ongelijk geven. Er was geen enkele reden nog langer te blijven. 
Ik bleef alleen achter. Iemand ruimde de tafels af, een andere kwam aangelopen met een stofzuiger, stak de stekker in het contact, duwde met een voet op de startknop en tilde de buis op waar geen borstel aan zat. Even later zat ik in de stofzak en nam ik afscheid van mezelf. Er kwam een varken met een lange snuit door de buis aangelopen. Hij toeterde en krulde vervolgens zijn snuit. ‘Ik ben de postbode, zoals ge ziet,’ zei hij in het Gents van de Muide. ‘Hebt ge wat te zeggen, vriendje? Enkele fameuze laatste woorden. Maximum 50. De postbodes met een machtig geheugen zijn bij wet gemachtigd, wegens de terugloop van brieven, om boodschappen, al dan niet aangetekend, zolang het standaardformaat niet overschreden wordt, mondeling over te brengen.’ 
Daar zat ik dan, in een berg stof van wie weet allemaal en met een mond vol valse tanden. Te staren naar een varken dat verdomd sterk leek op mijn collega. En op heel wat collega’s van hem. Ik reageerde niet. Het varken naderde, snuffelde aan mijn snuit, dacht er het zijne van, draaide zich om, liet een natte scheet en verdween. De kleren aan mijn lijf verpulverden door de spatten van de kontkreet. En wat ik vreesde gebeurde. Ik werd naakt. Naakt! Schaamte overviel mij. Die ochtend was ik vergeten mijn schaamharen te kammen. 
Meer over het avontuur dat mij gisteren overkwam heb ik niet te vertellen. 




dinsdag 24 mei 2016

MICHAËL VANDEBRIL + VLAAMS FONDS VOOR DE LETTEREN




Begin deze week plofte de nieuwste dichtbundel van Michaël Vandebril in mijn brievenbus. Een heuglijke gebeurtenis, helaas met een geurtje aan, waarover zo meteen meer, na de bespreking van de bundel. Alvast dit, om de lezer wakker te houden: het geurtje hangt in de hoek van het Vlaams Fonds voor de Letteren [VFL].
Met New Romantics heeft Michaël Vandebril zijn tweede bundel op de markt. In tegenstelling tot zijn eerste, Het Vertrek van Maeterlinck [2012], is hij minder luxueus uitgegeven en kleeft er inhoudelijk van kaft naar kaft een Lippizanerstap aan. Voor het vormelijke is boekverzorger Dooreman verantwoordelijk. Wat dat aspect van de bundel betreft: staande ovatie. De foto op de cover is echter van Carmen De Vos, en die vernedert het werk van Dooreman. Zo er een jaarlijkse prijs voor de lelijkste kaft zou bestaan, deze bundel wint gegarandeerd Le Perruque d’Or.  
Het inhoudelijke van eender welke literaire schepping of beeldend kunstwerk staat natuurlijk voorop, maar een barst in de blik is niet bevorderlijk voor een nuchtere mening. Gelukkig heeft mijn oordeel met de jaren niet aan woestheid maar wel aan wildheid verloren. Om die reden kijk ik niet met een kater in de kop en zie dat het nieuwe werk in het verlengde van zijn eerdere ligt: romantisch, amoureus, een dartel taalspel en, uiteraard, dandyesk. Waar hij zelf mee uitpakt. Om dat te zien is verstand overbodig, de kenmerken staan in de titels van de cycli of de gedichten. Als bewijs het eerste gedicht van de tweede cyclus, Spiegelschrift: 
STOFWISSELING
als een dandy spuw ik kwik
zilveren gedichten in mijn hongerige hand
ik tooi mijn voorhoofd
met de verpulverde gloed van een lichtgevende stad
alle ogen glijden langs de lijnen
van het androgyne schepsel dat in me dringt
met de ademhaling van een tussenpersoon
bijt ik heldere vleugels af –
transparant als een magere wolk
o, maar ik vergat het niet
je engelennaam is muriël, felle
toegewijde ster
Muriël is De Vrouw des Huizes ten huize Vandebril. Wie denkt dat het gedicht geschreven is met haar in gedachten heeft gekreukt gelijk. Zij is slechts een ‘gebruiksvoorwerp’. Mannen kiezen de vrouw die het best bij hen past. Voor de een is dat een huisvrouw, voor de ander de persona die hij op zichzelf projecteert. Volgens Carl Gustav Jung de façade die hij aan de buitenwereld toont om een goede indruk te maken en om de sociale omgang te versoepelen. Voor Vandebril is dat zijn – moet gezegd – wondermooie en stijlvolle vrouw. Hij heeft voor zijn maatschappelijk leven die persona een extra schepje gegeven en voor zijn gedichten een tot de rand gevulde pollepel. Was dit in de eerste bundel nog speels bedoeld, in New Romantics bevordert de inhoud constipatie.
Een ander aspect van Vandebrils poëzie is zijn hang naar een vriendenkring die hem aan de routine van het leven onttrekt. Hij geniet pas als hij zich kan bewegen in dichterskringen, ver van huis, op poëziefestivals. De steden waar ze plaats vinden zijn de bouwstenen van zijn gedichten. Voorbeeld: het gedicht over een Noorse gemeente in de provincie Akershus: 
NESODDTANGEN
                                 Oslo
de zwemmer klimt uit het water
en hoort een vogel in de verte
een jongen die op zijn vingers fluit
een insect tot een meter hoog
boven het gras om zijn as
dit is een zekerheid in nesoddtangen brandt
gemiddeld een huis per jaar af
we drinken een biertje in de storm
de wind beukt in op de boomkruinen
Samengevat: de gedichten in New Romantics hebben nostalgische inslag met een retrogade beweging. Soms maakt Vandebril er zich wat al te makkelijk van af. Heel wat gedichten komen niet boven de oppervlakte uit. Een enkele keer proef je werkelijk een echte dichter aan het woord. Helaas al te vaak zijn het middelpuntvliedende krachten naar het eigen ego. 



‘De auteur ontving voor het schrijven van dit boek een stimuleringsbeurs van het Vlaams Fonds voor de Letteren’. Het staat in de colofon. Een zoveelste bewijs dat het VFL de poëziebank is voor mensen die het bestuur en de leden van de Commissie Letteren naar de mond praten, desnoods hun hielen likken. En de man die zich daar het best bij voelt is directeur Koen Van Bockstal




... een man zonder eigenschappen, want hij zweert bij regels en wetten. De wet is de wet, maar de wet is voor een rechter slechts een richtlijn. Hij kan geven en nemen, aan de hand van de zwaartekracht van de misdaad en de diepgang van de schuld.
Koen Van Bockstal is bovendien iemand met tien paraplu’s in twee handen. Het maakt dat hij de commissies binnen zijn bevoegdheid hun gang laat gaan. Uiteraard moeten zij beslissen wie en hoeveel suiker iemand of een literaire instelling uit de pot krijgt, maar als er gemorst wordt met geld moet hij ingrijpen. Daar houdt hij zich ver van af en bij verhoor zegt hij dat hij enkel een organisatorische bevoegdheid heeft. Stel u voor dat de CEO van een bedrijf zijn managers laat kiezen en delen. Managers en hun medewerkers moeten hun woordje placeren, maar een CEO heeft het eerste en het laatste woord. 
Nemen we het voorbeeld van de nieuwste dichtbundel van Michaël Vandebril.  ‘Een werkbeurs voor literaire auteurs’, zo leert ons de website van het VFL, ‘is een subsidie aan een literaire auteur met als doel hem financiële ruimte te bieden voor het schrijven van kwalitatief hoogstaand literair werk.’
Logisch voor wie van zijn pen leeft, maar heel wat ‘literaire’ auteurs die een beurs krijgen hebben helemaal geen nood aan financiële ruimte. Ik gun Vandebril zijn beurs, maar hij is directeur van de literaire instelling Antwerpen Boekenstad, zijn gedichten worden gepubliceerd in o.m. Het Liegend Konijn, Deus ex Machina en Poëziekrant, met een redelijke financiële vergoeding, hij krijgt, net als ‘erkende’ auteurs een tussenkomst bij lezingen in de lande en zijn reizen naar festivals in het buitenland worden ten dele betaald.
Vandebril heeft nauwelijks tijd om een gedicht te schrijven en toch krijgt hij een beurs om ‘kwalitatief hoogstaand werk’ te schrijven. Hij is trouwens niet de enige. Heel wat auteurs werken voor een krant of weekblad, geven [gast]colleges, zijn gepensioneerd of hebben een minder opvallende baantje. Je zou gaan denken dat auteurs slechts schrijven om een beurs te kunnen bemachtigen. 
In wezen zou een beurs slechts mogen toegekend worden aan wie enkel en alleen van zijn pen leeft. Dat hij een vergoeding krijgt voor een lezing mag er bij, maar daar moet het bij blijven. Iemand met een voltijds betaalde job heeft geen recht op subsidie. Daarenboven zie je, voor wie de lijst van auteurs met een beurs bekijkt, dat het een vriendenkring. Ons kent ons, de rijken worden rijker en de armen kunnen stikken. 
Tevens is het zo dat het literair werk van heel wat beursauteurs even leeg is als de artikels van onze zelfbenoemde kwaliteitskranten. 
De verantwoordelijkheid voor die wantoestand ligt volkomen bij Koen Van Bockstal. 
Hij zal zeggen dat iedereen eerlijk en rechtvaardig beoordeeld wordt, zo hij een aanvraag doet. Maar sommigen zijn moreel daar niet toe in staat. Van Bockstal zou zijn mensen de straat op moeten sturen om aan ‘marktonderzoek’ te doen en te speuren naar auteurs met een wankel financieel bestaan en die werkelijk kwalitatief hoogstaand literair werk schrijven. De directeur is echter een bureaucraat pur sang. Hij zweert bij dossiers, verslagen, paperclips en nietjes. 
Wordt het geen tijd dat de bevoegde minister... [Sven Gatz] 




... ingrijpt? Hij moet aan zijn legislatuur toch iets van waarde overhouden. Met een totale hervorming van het subsidiebeleid, dus niet enkel voor de Letteren, zou hij ten eeuwige dage geboekt staan als iemand met een Pluma de Oro op zijn sombrero flamenco. 
guido lauwaert
gent, 2016-05-24 

NEW ROMANTICS - Michaël Vandebril - Uitgeverij Polis - www.polis.be 
www.michaelvandebril.be