donderdag 31 mei 2018

EEN ZEER FIJN NEVENASPECT VAN DE ECONOMIE



Koffiebranderij Vandekerckhove - Gent 

Een Gents restaurant – waar in de bovenzaal ooit Eduard Douwes Dekker een voordracht gaf, en na diens dood zijn pseudoniem, Multatuli, aannam – heeft naast de kassa op de toog een bokaal staan. 

De klanten mogen er na de afrekening van het verschuldigde bedrag een snoepmuntje ter verfrissing van de mond uit nemen. Helaas is het restaurant sinds kort die bokaal kwijt. De politie werd erbij gehaald maar zonder snoepje viel er niets te beginnen. De uitbater vindt het zeer jammer, net als de klanten, die het bij bosjes lieten afweten nu er geen snoepje meer af kon, maar een nieuwe bokaal komt er niet. Hij verantwoordt de beslissing als volgt: ‘Er zijn grenzen aan de goedheid. Wat er niet allemaal verdwijnt. Asbakken minder, sinds de invoering van een rookverbod in de horeca, maar servetten, bestek, glazen, kandelaars, zelfs stoelen, meneer. Voor het terras hadden we tot voor kort in geval het te fris is plaids met het logo van de stad in verwerkt. Het was een cadeau van de stad. Op één na zijn ze allemaal spoorloos.’ 

Een dag later merk ik dat in zowat de oudste en de bekendste koffie- en theezaak van de Arteveldestad, Koffiebranderij Vandekerckhove, Brabantdam, waar je sinds een paar jaar ook koffie of thee kan degusteren, naast de kassa op de toog een bokaal staat, waar de klanten na de afrekening van het verschuldigde bedrag een snoepmuntje ter verfrissing van de mond kunnen nemen. De bokaal stond er tot voor kort niet. 

De handelaar, wiens Rimbaud-mélange grote aftrek kent en een groot liefhebber is van het Franse chanson, verantwoordt de beslissing als volgt: ‘Een kleine attentie kan nooit kwaad. Mensen vinden appreciëren het zeer sterk dat ze iets gratis krijgen. Al is het een snoepje. Het idee komt van een collega, al zal hij het ook ergens anders vandaan gehaald hebben. Als ik mij niet vergis, en dat doe ik zelden, is de eerste snoepbokaal verschenen op de toog van Café Einstein, Unter den Linden in  Berlijn, in het interbellum.' 

Van de gelegenheid maakt hij gebruik om zijn beklag te maken. 'Waar we wel moeten voor opletten is dat ze niet overdrijven, de klanten, en met de helft van de bokaal aan de haal gaan. Je wilt iets goed doen en het wordt meteen misbruikt, zie je. Wat er niet allemaal verdwijnt: kopjes, bestek, toiletreiniger, handdoeken, servetten, al zijn ze dan van papier, met stapels tegelijk verdwijnen ze. 
Sinds kort hebben we een terras. Is het te fris dan kunnen de klanten een plaid met het logo van de stad in verwerkt lenen. Mooie geste, toch? De klanten appreciëren het, maar een dankwoord kan er niet vanaf. Ze vinden het niet meer dan normaal. Erger! Voor één stoel hebben we echter nog geen plaid, en daar klagen de mensen over. Maar binnenkort zal dat niet meer kunnen. Er wordt aan verholpen. Waar we echter vooral voor opletten moeten is dat een plaid geen vleugels krijgt.’  

Dergelijke zaken zijn een zeer fijn nevenaspect van de economie. Ze gebeuren dagelijks, maar men moet een scherp inzicht hebben om het te zien. Enige eigen ervaring in het leven van de handel is een probaat hulpmiddel. 

En elke afwijking, al mag die van dubieuze aard zijn, heeft ook zijn goede kanten. Al vertaalt dat zich slechts in een kort verhaal. 

guido lauwaert 

gent, 2018-05-31  

Voor Anna en Louis Vandekerckhove – en zijn moeder Lydiane, als dank voor de jarenlange warme vriendschap en prima service. En koffie of thee in tijden van armoede. 

woensdag 30 mei 2018

OVER HET ONTSTAAN VAN DE LANTAARNPAAL



Finlay McGregor gooit een paal 


Eerst was er de paal.
Hij was zo geliefd dat hij het bracht tot belangrijkste gebruiksvoorwerp van een sporttak en er ook zijn naam aan gaf, het paalwerpen. In Schotland leidde het paalwerpen tot een tornooi, onderdeel van de Highlandgames en bekend tot in het Verre Westen het Midden-Oosten.
Niet onbelangrijk voor de sociale ontwikkeling van de mensen en de maatschappelijke positie die hij bekleedt is de danspaal. Vooral in trek bij schaars geklede vrouwen die zich graag te buiten gaan aan een combinatie van sensuele dans en atletiek. De danspaal vindt zijn oorsprong in het Chinese circus en bereikte onze contreien via de Canadese stripclubs. 

Tanja aan de paal  

De paal echter waar vandaag onze gedetailleerde aandacht naar uit gaat is van een geheel andere orde en nut. 

Door het toenemend aantal honden in de late middeleeuwen is er een probleem met de volkshygiëne. Ze plasten er in het wilde weg op los. Daarom besliste de toenmalige overheid dat er vaste plaatsen dienden te komen waar de honden hun gevoeg konden doen. Aangezien die lieve dieren het liefst tegen een boom plassen, maar indertijd in de stad weinig tot geen bomen stonden, werd beslist tot het op strategische plaatsen van nepbomen, zijnde houten palen. 

Bruno maakt een plas terwijl Boris toekijkt 
Het werd een groot succes. Met een nadeel, zijnde dat ze vaak gestolen werden. Ze waren namelijk draagbaar. Daarom besliste de daaropvolgende generatie van de overheid dat ze gepland moesten worden. Wat gebeurde. 
Het werd een groot succes. Met een nadeel, zijnde dat het baasje van de hond zijn krant niet kon lezen terwijl de hond zich ontlastte of zien met wie hij praatte die ook zijn hond uitliet. Toen kwam er iemand op de idee om op de palen een lichtpunt te zetten. Inspiratie had hij gehaald bij het verhaal van de Romeinse keizer Nero die de weg tussen zijn paleis en het Circus Maximus had laten verlichten door brandende gekruisigde volgelingen van de onruststoker Jesua van Nazareth. Zo gezegd zo gedaan. De eerste palen met een verlichting waren kaarslantaarnpalen. 

Het werd een groot succes. Met de verfijning van de olielampen kwamen er olielantaarnpalen. De palen bleven echter doelwit van dieven. Ze kapten ze zoals ze kerstbomen kapten. Vooral in de wintermaanden werden lantaarnpalen gekapt. Net die maanden dat de dagen kort zijn en de nachten lang en straatverlichting de burger een groter veiligheidsgevoel geeft. Daarom dat een verlicht iemand zonder huisdier besliste de straatlampen aan gevels te bevestigen. 

Zwitserse straatlantaarn 
Het werd een groot succes. Toch had de burger een zwak voor de klassieke lantaarnpaal en de vervuiling van de stad met de hondenontlasting nam weer toe. Om die reden ontstond het morrend volk. Het morrend volk met hond zowel als het morrend volk zonder hond. Ook het morrend volk zonder kat liet zich horen. Ze zaten o zo graag op de gevelstraatlampen. Hun genoegen kon je vooral ’s nachts horen. Soms waren er tientallen concerten tegelijk. Vanuit een ergernis inspireerde het Gioachino Rossini tot het componeren van zijn beroemde Kattenduet. Niet alleen de beroemde Italiaans componist ergerde het maar heel veel stadsbewoners. Daarom dat de volgende generatie van de overheid besliste tot het opnieuw invoeren van de klassieke lantaarnpalen. 

Het werd een groot succes. Met de ontdekking eind van de 18de eeuw van gas als verlichting werd het succes maar groter en nam de uitbreiding van het hondenpopulatie gevoelig toe.
Het succes nam gigantische afmetingen aan met de uitvinding van het elektrisch licht. Het Engelse Godalming was de eerste stad met een elektrische straatverlichting, tot grote vreugde van de straatmadeliefjes. De inhuldiging van een compleet uitgeruste stad met straatverlichting gebeurde in september 1881. Alle bekende eigenaars van honden werden uitgenodigd aanwezig te zijn met hun snuffelknuffel, aan de leiband. 

Een geselecteerd aantal honden werd afgericht om te plassen het moment van het aanfloepen van de straatlantarens. Dat liep goed fout. Ze hadden door de vele toespraken bij de inhuldiging hun geduld verloren en hun water gelost tegen de broeken en rokken van de aanwezige notabelen. Ondanks de half mislukte ceremonie kende de straatlantaarn een flinke uitbreiding en wel vrij snel.
In 1882 had de Duitse stad Neurenberg straatverlichting. Het probleem van de diefstal van de straatlantaarn van hout bleef echter bestaan. Soms gebeurde het dat hele wijken in het duister gehuld waren. De veiligheid van de mensen was op die plaatsen niet langer gegarandeerd. Daarom dat begin van de twintigste eeuw de houten straatlantarens werden vervangen door ijzeren. 

Parijse straatlantaarn in functie 
Het werd een groot succes. De eerste stad die dit op grote schaal liet uitvoeren was Amsterdam. De werken werden uitgevoerd door de in die stad verblijvende Belgische vluchtelingen van de Eerste Wereldoorlog als werkverschaffingsproject. De Belgische kunstenaar Rik Wouters was een van die aangelanden maar nam niet deel aan de werken. Hij was ziek. 

De mening van de honden voor een ijzeren dan wel een houten lantaarnpaal werd niet gevraagd of was onderwerp van een wetenschappelijk onderzoek. 

Honden speelden nochtans een zeer belangrijke rol in het ontstaan van de lantaarnpaal. 

Dat wordt al te vaak vergeten.



guido lauwaert
gent, 30 mei 2018 

[de bevolking aangeboden n.a.v. mijn verjaardag] 


donderdag 24 mei 2018

Dag HUGO CLAUS – Dank je wel, LEEN VAN DIJCK




Achter vele maskers schuilt Hugo Claus, in vele schaduwen staat Helena [Leen] van Dijck. Een hommage aan de maskerman en de schaduwvrouw. 

De derde woensdag van de maand maart van het jaar 2008 is een belangrijke dag in mijn leven. Woensdag 19 maart van dat Christelijke jaar werd ik ontslagen uit het UZGent na een verblijf van drie maanden wegens een ingreep die er verder niet toe doet. Nauwelijks een uur thuis of ik word gebeld. ‘Hugo Claus is een uur geleden overleden. In een Antwerps ziekenhuis. Euthanasie.’ Een paar radertjes in het hoofd gaan draaien. Het uur dat ik het ziekenhuis verliet voor het leven ging Hugo Claus erin voor de dood. 

Hilde van Mieghem 
Tien jaar later zijn er links en rechts herdenkingen, met als uitschieters twee exposities. Een tentoonstelling in BOZAR, samengesteld door Marc Didden en een veel uitgebreidere in het Antwerps Letterenhuis, opgezet door een team dat gestuurd en aangevuurd werd door Hilde van Mieghem. De eerste tentoonstelling is aardig, de tweede volwaardig. Tot zondag 1 juli van dit jaar blijft de expo te bezichtigen en geloof me, Hugo Claus is er aanwezig met vlees en bloed, in droom en beeld. Het lijkt wel of hij niet dood is, maar elk moment uit een of andere prent, document zal stappen en op zijn typische, met een licht ironische toon zal zeggen: ‘Had je niet verwacht, hé! Mijn dood was een mooi stukje theater, vind je niet?’ 

Meteen bij binnenkomst is het raak. In de traphal schittert Claus je tegemoet. Hij blijft schitteren, in alle ruimten waar hij en zijn werk, literair en plastisch, zijn uitgestald. De bezoeker betreedt een huis dat tussen leven en werk staat, tussen nacht en nevel, dag en dauw. Voor wie Claus van nabij gekend heeft is het een warm wederzien, voor wie hem slechts van naam kent een kennismaking met het rijke leven van een verlicht man.
Hugo Claus was een zondagskind, een oplichter van het genre Felix Krull, nu eens gul dan weer gierig, strak en streng voor zichzelf als er moest gewerkt worden, maar losbandig en gulzig in zijn vrije tijd. Dat allemaal was al geweten maar wordt eindelijk ten volle bevestigd, het stalt zich voor de bezoeker uit, een leven plooit open, een leven dat het best vertaald wordt als ‘Geboorte en Dood: Theater!’ 

Hugo Claus was een artiest in de volle betekenis van het woord. Hij was onze Vlaamse Pablo Picasso. Niet te beroerd om mee te stappen in nieuwe genres, hij creëerde er desnoods, om aan de verveling, de vervelling van de traditie en de routine te ontsnappen. Claus was geen kunstenaar, laat dat duidelijk wezen. Hij was een ‘artiest’. Ik denk dat die titel hem meer aanstond dan die van ‘kunstenaar’. In elke creatie van zijn hand en tand – of het nu een gedicht, een cyclus, een roman, een toneelstuk dan wel een plastische schepping is, zit zijn DNA. Het DNA van een Vlaming ‘in ’t gevang van zijn complexen’, zoals Wannes Van de Velde het zo prachtig verwoordde in zijn lied ‘Pieter Breughel in Brussel.’ Claus was tegelijk Reinaert de Vos, Tijl Uilenspiegel en Mariken van Nieumeghen. 

De expositie toont zich als een liefdesverklaring en de verantwoordelijke voor die verklaring is de vrouw die Claus goed gekend heeft en door Hugo ooit in een lift gekust is, als eerbetoon, Hilde van Mieghem. De liefde was al bekend, de intimiteit ervan heeft ze in een expositie gestopt. Waardig, op intelligente wijze en met stijl heeft Van Mieghem zich van haar curatorschap gekweten. Zonder in adoratie te vervallen heeft ze getuigenis afgelegd van een jarenlange amoureuze vriendschap. Zij verdient er ons aller respect voor. 

Het enige wat er aan de expositie van een vriendschap ontbreekt is het wegcijferen van de relatie van Hugo Claus met Freddy de Vree, het wijzen op het belang van Dorothea van Male / SCHOLA NOSTRA in zijn oeuvre en het ontbreken van Claus als anonieme vertaler van romans in zijn eerste jaren als auteur van De Bezige Bij, ‘om den brode’, zoals hij me ooit gezegd heeft. Aha! Wist je dat, my dear Hilde? En jij, professor Georges Wildemeersch, die meegewerkt hebt aan deze prachtexpo en al zoveel publiceerde over Hugo Claus, is jou dat bekend? Dat vader Claus, Jozef, heiligen verzon en hun verhaal door zijn zoon Hugo liet uitschrijven, ze te drukken om vervolgens als prijsboekjes in grote getale te verkopen aan moeder-oversten van de nonnenscholen van West-Vlaanderen. 
Maar goed, overal is wat. De expositie mag dan geen catalogus hebben [het geld was op], er is een extra dik nummer van ZACHT LAWIJD, het literair-historisch tijdschrift integraal gewijd aan het ‘Groot Verdriet van België’, zoals Hugo door zijn vader genoemd werd. Bijzonder boeiend nummer, vlot geschreven artikels, zeer informatief. 

De expositie ACHTER VELE MASKERS gaat door in het Letterenhuis. Het was een stoffig instituut met af en toe een uitstalling van literaire waren. De sterveling liep er voorbij, voorbij het AMVC, het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven zoals het aanvankelijk heette. Met de haar kenmerkende drift heeft huidige hoofdconservator Helena [Leen] van Dijck van bij haar aantreden een nieuwe wind en stroming door het gebouw gejaagd. De oude naam moest wijken voor een nieuwe, meer passend bij de tijd en de focus, de letterenwereld in de brede betekenis van het woord. 

Helena [Leen] Vvn Dijck 
Het Letterenhuis is onder leiding van Leen van Dijck de Nationale Bank van de Vlaamse Literatuur geworden. Bekroning van haar verblijf als eerste consul is de lopende expositie. Geen goedkope, dat ziet een kind. Dat die mogelijk was, komt door de tomeloze inzet van Leen van Dijck. Zij heeft van het Letterenhuis een open huis gemaakt, levend, actueel en fris. Kortom, een beleid met een onblusbare passie en een gedreven kennis. Als de koning dit jaar strooit met titels en medailles, verdient mevrouw Van Dijck die van barones. 

Niet onvermeld mag blijven dat Leen van Dijck oog had voor de marginalen van de literaire wereld. Zij wist duivels goed dat de goden op een schild gedragen worden door vele halfgoden. Ook zij werden door haar niet verwaarloosd. De huidige rijkdom van het Letterenhuis zit hem niet enkel in de verworven nalatenschappen, maar ook in de vele aanvullingen. Samen maken zij het verhaal van een beweging, een auteur, een tijdvak. Het complete is aan haar te danken. Goed, het complete blijft incompleet, maar wat Leen Van Dijck bereikte was dat de rijke collectie zijn franje kreeg. Vergelijk het met het pak van een advocaat. De toga verliest aan waarde zonder de bef. 

Dit weekend, zaterdag 26 mei, neemt Leen van Dijck afscheid van het Letterenhuis. Eén juni gaat ze met pensioen. Tijd voor een eerbetoon. De huldiging zal gebeuren in alle stilte, voor een beperkt gezelschap. Typisch mevrouw Van Dijck, de schaduwkant te zoeken tot de laatste seconde van haar consulaat. Het wordt een huldiging in het huis dat haar dierbaar is, waar zij een literair paleis van heeft gemaakt, en tussen de uitgestalde geschriften en documenten van Hugo Claus, de belangrijkste Vlaamse schrijver van de tweede helft van de twintigste eeuw. 

Mevrouw, Leen, en dame Hilde, voor jullie buig ik hoofs het hoofd. 

guido lauwaert
gent, 2018-05-24 

ACHTER VELE MASKERS | Hugo Claus – Letterenhuis Antwerpen – nog tot 1 juli 2018 – www.letterenhuis.be 

ZACHT LAWIJD – Literair-historisch tijdschrift, jaargang 17 – nr. 1 – maart 2018 – OMTRENT HUGO CLAUS - geen www – wel: info@garant.be

maandag 21 mei 2018

LA REPRISE




Met La Reprise levert het NTGent het bewijs van een verrijzenis uit het voorportaal van de dood. 

Interne ruzies, verbouwing, rommelige programmatie, personeelsverloop bezorgden het NTGent een bestuurscrisis en een morele klap. Met de komst van Milo Rau werden alle negatieve elementen overboord gezet en wordt met een zo goed als schone lei verder gevaren. De reorganisatie laat zich voelen met de drive waarmee het volgend speeljaar werd aangekondigd en terug te vinden is in de nieuwe seizoenbrochure of op de website van de Gentse stadsschouwburg. 

Milo Rau - artistiek directeur NTGent 
Spontane staande ovatie 
Het naamkaartje van de omslag is terug te vinden in de eerste productie van de nieuwe artistiek directeur, Milo Rau. Als een reorganisatie betere voorstellingen oplevert, steengoede producties kunnen er voor zorgen dat interne problemen zichzelf oplossen en een nieuw publiek aantrekken.
Dat zal ongetwijfeld gebeuren, aan de spontane staande ovatie na het laatste woord en gebaar te zien. Staande ovaties hebben vaak iets artificieels. Het is een gewoonte geworden bij de première en voor de daaropvolgende voorstellingen is het een kwestie van ‘wie staat als eerste recht’ en/of ‘als hij het doet moet ik het ook doen.’ In het geval van La Reprise vindt de staande ovatie zijn zaadsprong bij het repetitieproces. Een logisch gevolg van bovendrijvende kwaliteit. 
   
Steengoed
Dit gezegd zijnde, concentreren we ons op de voorstelling. Is die goed, zeer goed of steengoed? La Reprise verdient de laatste kwalificering, al zijn er een paar haperingen.
Maar eerst het verhaal, zoals aangeleverd door de artistieke hogepriesters van het NTGent. Het verhaal is gebaseerd op een waargebeurde zaak. Het informatieve aspect ervan geeft tevens weer hoe het naar het toneel werd vertaald. 

Foto Michiel Devijver 
‘Tijdens een aprilnacht in 2012 in Luik, op een straathoek voor een homobar, praat Ihsane Jarfi met een groep jonge mannen in een Polo. Twee weken later wordt zijn levenloze lichaam teruggevonden aan de rand van een bos. Hij blijkt op brutale wijze urenlang gefolterd en vermoord te zijn. De hele stad reageert onthutst en geschokt op de misdaad. Milo Rau reconstrueert de zaak op een toneelpodium – met acteurs en bewoners van Luik.’ 

Alternatieve rechtszaak
Wat opvalt, kort na de proloog, is dat de voorstelling een alternatieve rechtszaak is, een herneming, een reprise, herleid tot honderd minuten. De daders zijn gevonden, worden berecht, gevonnist. Met vorm en scenario keert Milo Rau terug naar wat het toneel oorspronkelijk was, namelijk deel uit te maken van de Oud-Griekse feesten ter ere van de god Dionysos.
Net als de toneelstukken van de Griekse tragediedichters én satirici wil Milo Rau producties maken die politiek getint zijn en kritiek leveren op het gedrag van de burgers. Hoe gaat de burger om met een misdaad? Wat is zijn aandeel erin en wat is de waarde van ons oordeel? Is bloemen leggen op de plek van een misdaad niet het doekje voor het bloeden om de burger van zonden vrij te pleiten? 

Foto Hubert Amiel 
Brutale boventoon 
Met La Reprise toont Milo Rau wat de NTGent bezoeker de komende jaren mag verwachten. Het theater blijft een cultureel huis, met een uitgesproken sociaal geëngageerde brutale boventoon. De steniging van de vermeende homo doet denken aan het toneelstuk van Edward Bond, Gered. De scène die bij de lancering van het stuk in 1965 voor nogal wat ophef zorgde, is de steniging van een baby in een kinderwagen. Wat de burger pas echt choqueerde was dat de misdaad gebeurde vanuit de lol van het pesten. 

Videobeelden
De reconstructie van de steniging in La Reprise hoort bij vorm en inhoud maar duurt te lang [eerste schoonheidsfout]. D’accord, de lengte verwijst naar de integrale vertoning van videobeelden van bewakingscamera’s in de rechtszaal, maar de voorstelling is een samenvatting van een rechtszaak, waarom dan ook niet die scène ingekort? De wijze van inleving door de acteurs heeft voldoende overtuigingskracht. Een te lange focus knabbelt aan die kracht. 

Waarschuwing als proloog
Om de wreedheid van de voorstelling af te zwakken heeft Milo Rau voor een waarschuwing gezorgd. De voorstelling spoort niet aan tot misdaad maar keurt die af. Hij wil niet voorhebben wat Stanley Kubrick meemaakte. Wat de cineast van A Clockwork Orange werd verweten, was dat zijn film aanzette tot misdaad, terwijl Kubrick het net ging om een afkeer op te wekken. Om in de theatersfeer te blijven wordt bij Rau de waarschuwing als proloog geserveerd.
Johan Leysen vertelt over de personages die hij heeft gespeeld, om tot de meest onwaarschijnlijke te komen, een dode, met als meest bekende, de geest van Hamlets vader. Via een kabbelende verteltoon komt hij tot een ironische. Om te besluiten dat theater een spookpaleis is met een stelletje marionetten, zeker als het om toneel gaat. 

Foto Hubert Amiel 
De naaktscène 
Inhoudelijk is La Reprise zuiver als kristal en sterk als wolfraam. Theatraal zijn de technische middelen belangrijk. Dat deze productie hoog zal blijven scoren op het palmares van het NTGent is vooral te danken aan de acteurs. De toeschouwer voelt dat er een schandelijk schone samenwerking tussen cast and crew is geweest. Een koord is sterk door de vezels.
Ach kom, niets is volmaakt, maar dat mag niet beletten de foutjes te benoemen. De eerste is al gepasseerd, maar de tweede schoonheidsfout is de naaktscéne. Logisch dat die op het doek wordt vertoond; die tegelijkertijd laten spelen in het echt, is overdaad. 

De ondertitel
La Reprise is het eerste deel van het verhaal dat Milo Rau tijdens zijn verblijf als artistiek leider van het NTGent wil vertellen. Wie twee minuten neemt om over de ondertitel van de voorstelling na te denken, zal het met me eens zijn: Histoire[s] du Théatre [1].
Duidelijk tot slot is dat Milo Rau op theatraal gebied verwant is met Antonin Artaud. Diens théâtre de la cruauté kleeft aan de wanden, hangt in de lucht, spat in de zaal, kruipt in de huid van de toeschouwer en zet zich vast in diens hoofd. 

Artauds toneelvorm blijft nazinderen bij het huiswaarts keren. De hele voorstelling, trouwens.
Kortom: missie geslaagd. Het NTGent staat weer op de kaart en Milo Rau heeft overtuigend bewijs geleverd van zijn kunnen. 

guido lauwaert   

LA REPRISE
Concept & regie: Milo Rau - Productie: NTGent
info & speeldata:
www.ntgent.be