zaterdag 29 december 2018

EEN MECCANO-MANNETJE


Filip, koning der Belgen 
Filip van Laken voerde een van zijn twee jaarlijks verplichte nummertjes op, de kerstboodschap. Wat opviel is zijn aanhoudende houterigheid in stem en beweging. 

Ligt het aan zijn software of hardware dat Filip houterig beweegt? Net een meccano waar een motortje in gezet is. Extra handicap: zijn motoriek loopt niet synchroon met zijn spraak. Om een rol te spelen in een soap of een toneelvoorstelling komt Filip dus niet in aanmerking. Tenzij in het amateurcircuit. In die kringen heb je veel acteurs, zowel van het mannelijke als van het vrouwelijke geslacht, die plots verschrikt een kant uit kijken en roepen: ‘Daar loopt de dief!’ Geen drie maar vijf seconden later wijzen ze in de bedoelde richting. 

Zoiets wordt als een kleine zonde ervaren binnen dat milieu, maar als een koning acteert in ’s landsbelang verwacht je deftig acteerwerk. Hij heeft naar verluidt gestudeerd om koning te spelen. Of hebben ze dat de bevolking maar wijsgemaakt? ’t Zou goed kunnen want over de educatie van de koningskinderen blijft men altijd in het vage. 

Ach, misschien hoort de houterigheid bij Filippos rol. In dat geval is Willem van Oranje een slecht acteur, gezien de natuurlijke spontaniteit die hij in zijn rol weet te leggen. Maar nee, Willem is naturel, opgetrokken uit bier en worst. We houden het dus op dat Filip een meccano-mannetje is.
Nochtans, je zou verwachten dat hij enige elegantie heeft. Enkele leden van zijn verwanten hebben een artistiek gevoel gehad, vooral de aangetrouwde. Als meest bekende koningin Elisabeth, de vrouw van Albert I. Zij was bedreven in het boetseren. Mama Paola dan weer verstond de kunst van het bloemschikken. 

Wat Filip ook maar niet onder de knie krijgt is een zin van meer dan drie woorden te onthouden. De autocue is zijn redding. Het overgrote deel van zijn aandacht bij het voordragen van de kerstboodschap gaat naar dat toestel. Het is de bevolking nooit medegedeeld, maar blijkbaar heeft hij last van de meest voorkomende vorm van angst, opgedaan toen zijn ouders tijdens de kerstperiode in warmer oorden vertier zochten. De kinderen in het koud kasteel van Laken waren toevertrouwd aan een gouvernante met de trekjes van de zwarte madam van Willy Vandersteen. 

Je ziet Filip krampachtig naar de autocue staren. Nochtans, heel traag rolt de tekst! Veel trager rolt dan bij nieuwslezers het geval is. De faalangst, want om dat soort angst gaat het, is een moordend minpunt voor Filippus. Stel dat hij ooit om den brode ambieert om quizmaster te worden, geen kans maakt hij. Bij dat soort van programma's rolt de tekst aan topsnelheid over het scherm. Vraag het maar aan Erik Van Looy en Ben Crabbé. 

Is Filip in huiselijke kring minder houterig dan in het openbaar? Enkel zijn entourage en de hofkring die het weet. Wat de buitenwereld – althans het gedeelte dat net als een schaker drie stappen vooruit kan denken – wel weet is dat de culturele interesse van Filip de omvang heeft van een mijt. Om precies te zijn, de huisstofmijt. Typisch voor de Coburgs.
Wijlen Herman Liebaers, hofmaarschalk van oompje Boudewijn, had hem ooit zover weten te brengen dat hij in 1977 verscheen op de première van een nieuw toneelstuk in de honderdjarige KVS. Het was een stuk van Hugo Claus, Jessica. De auteur had de regie geclaimd. Na afloop was er achter de schermen een simpele receptie met de voorstelling van de cast en de crew.  Boudewijn feliciteerde Hugo en sprak. ‘Een onvergetelijke avond,’ meneer Clous? Het mooiste toneelstuk dat ik ooit gezien heb, meneer Clous,’ en meer van dat. Drie dagen later verschenen de kritieken, die stuk voor stuk vernietigend waren, zowel voor het stuk als de regie. Ze moeten Boudewijn onder ogen zijn gekomen want hij is nooit meer naar een toneelstuk gaan kijken. Tenzij naar de stukken waarin de kinderen van zijn broer op school aan meewerkten. Zij het dat hij zich vaak laat verontschuldigen of dat hij zijn vrouw Fabiola vraagt zijn stoel in te nemen. 


Jaja, wil je het woord tot de bevolking richten, zonder gezichtsverlies te lijden, is een minimum aan culturele interesse noodzakelijk. En wat men ook probeert, het lukt maar niet bij de Coburgs. Niet bij Filip en evenmin bij broer Laurent en zus Astrid. De eerste houdt het op schoothondjes en de tweede op kruisbeelden. Daarom dat ze Astrid in 1994 hebben gebombardeerd tot voorzitster van het Belgische Rode Kruis. 

Een regeringscrisis, zelfs eentje in de kerstperiode, ach kom, waarom niet. Het is extra werk maar je moet wat over hebben voor je kruk. Waar Filip echter als de dood zo bang voor is, zijn de verplichte theatrale nummertjes.  
Die van 2018 heeft hij achter de rug. Tot het begin van de volgende zomer voelt hij zich goed. Maar dan krijgt hij geheid het zuur in de maag. Met de gedachte wat hem een maand later staat te wachten: de toespraak op de vooravond van de Nationale Feestdag. Geen dokter, geen medicijn die hem kan verlossen van het zuur. Nochtans, de remedie ligt voor de hand. Het inhuren van iemand met een goede dictie en voordracht.
Een extra voordeel voor Filip zou zijn dat die mannelijke of vrouwelijke inboorling een vlotte pen heeft. Dan golft eindelijk eens de tekst met de kracht van een lawine het land in. 


guido lauwaert
gent, 2018-12-29



maandag 24 december 2018

LIEVER NAZI DAN HIPPIE


Beste lezers in binnen en buitenland! 

We onderbreken het eenmansverkeer van onze hoofdredacteur, chef-buitenland, chef-binnenland, chef-cultuur, chef-economie, chef Gebroken Armen & Benen voor een belangrijk bericht van onze gastredacteur residerend in de Brusselse rand, Karel Anthierens.
Helemaal onderaan Karel, gezien door de bril van GAL.  



Karel Anthierens 


Zoals te voorzien en te verwachten was: nieuws over almaar driester wordend extreem rechts schuift in de kranten steeds verderop. Op radio en tv worden er nauwelijks nog over bericht. 

Dat de supporters van Club Brugge “Joden branden het best” zingen, dat vrouwelijke politici, journalisten, welzijnswerkers te horen of getwitterd krijgen dat ze “maar eens goed verkracht moeten worden”, dat leerlingen van het KTA atheneum in Brugge dreigen een OKA-klas (integratieklas voor kinderen van vreemde origine) in de fik te steken, ach, nou ja … Het laatste dat nog enigszins onze aandacht verdiende, was het gezang op Pukkelpop: “handjes kappen, de Congo is van ons”. Maar meestal worden dergelijke cynische uitingen van racisme ondergesneeuwd. Ze worden wel nog vermeld (hoe lang nog?), maar niemand die er zich echt druk om maakt. 

Moet kunnen blijkbaar, en waarschijnlijk geldt ook hier “il faut que jeunesse se passe”, of zal Bart de Wever herinneren aan zijn eigen dwaze streken toen hij jong was. Maar de haatmails en het aanzetten tot geweld tegen anders denkenden, anders gelovenden, anders gekleurden, anders seksueel geaarden, komen echt niet alleen van jongeren. Nostalgici naar de zogenaamde tijd van orde en tucht in de jaren ’30 en begin ’40 van vorige eeuw schreeuwen hoe langer hoe luider hun opgekropte revanche-gevoelens uit. 

“Links” is nu een scheldwoord geworden, rechts  het nieuwe politiek correct. Zoals onder meer bleek uit het gebrul tijdens de anti-Marrakesh betoging: “Linkse ratten, rolt uw matten”

Zelfs de grofste uitingen van racisme en xenofobisme, zoals het posten van de foto van een stervend zwart jongetje met als opschrift “I don’t care” worden nu afgedaan als “’t was maar om te lachen”. Een macabere zin voor humor hebben die flinke jongens. Na de Pano-uitzending over “Schild en Vrienden”, zei Bart de Wever: “Dit is ranzig” en “we gaan dat opkuisen”. Wat heeft hij dan opgekuist? Helemaal niks. En algauw heeft hij zijn eigen reactie van tafel geveegd door te stellen dat het om “jeugdzonden” ging.
Dries van Langenhove, “leider” van de S&V’ers krijgt een interview over twee pagina’s in Het Laatste Nieuws van 22 december. Trump achterna haalt hij uit naar de media (is hij niet “het eerste slachtoffer van de leugenpers”? en naar … mei ‘68. Ik citeer: “Ik denk dat 1968 misschien ooit op gelijke voet zal worden geplaatst met de Tweede Wereldoorlog. Zo destructief is dat geweest.” Nou, moe. WO II heeft meer dan 72 miljoen mensen het leven gekost. Voor zover ik weet heeft Mei ’68 geen slachtoffer gemaakt. 

De man die haat predikt, racisme en xenofobie, veroordeelt de bloemenkinderen die – hoe naïef en wereldvreemd ook – love and peace wilden verspreiden. Maar toch: liever nazi dan hippie. 

En wat die “leugenpers” betreft, links - volgens DVL zijn alle journalisten links - kan nog heel wat opsteken van rechts. Zo wordt een foto met gesluierde toeristen in Monschau (Duitsland, voor een goed begrip), in een video-campagne van de N-VA tegen het Migratiepac voorgesteld alsof het om een straatbeeld uit Brussel ging. Die campagne barstte trouwens van de hele en halve leugens over het pact.
En toch is dat het ergste niet. Het ergste is dat we eraan gewoon geraken, aan die rechtse, nationalistische, xenofobe, misogyne, racistische praat, en dat we er ons bij neerleggen. Denkend aan de opwarming van de aarde en de luchtvervuiling, heb ik mij al dikwijls angstig afgevraagd welke wereld wij onze kleinkinderen en achterkleinkinderen zullen nalaten. Nu denk ik ook: onder welk politiek regime zullen zij terecht komen? Zullen ze in een vrij land leven, zullen ze nog mogen geloven dat alle mensen gelijk zijn, de een niet beter of niet slechter dan de ander? 

Karel Anthierens 
Sint-Genesius-Rode 
23.12.2018 

Karel Anthierens [tekening GAL] 




zondag 23 december 2018


BOEKBESPREKING ‘ALVORENS ALLES VERVAAGT’

Eindelijk is de eerste boekbespreking van mijn memoires verschenen. Nuchter en accuraat. 

Niet uit wederzijds belang dat de zeer leerrijke recensie [voor raadpleging klik onderaan] bij DOORBRAAK is verschenen. De ware reden is dat dit onlinemagazine geleid wordt door mensen die de recente Vlaamse – en deels Hollandse – literaire geschiedenis nog kennen en niet bevooroordeeld zijn. 


[En de juiste bovendien]

Want, in tegenstelling tot het literair journaille van de zelfbenoemde kwaliteitskranten, is de historische waarde van iemand of een gebeuren voor de redactie van DOORBRAAK relevanter dan de sensatie of het BV-gehalte. 

Onverwoestbare naïviteit
Is het omdat een zekere naïviteit in mij onverwoestbaar blijkt, maar ik kijk er telkens weer van op dat de pers de bal compleet misslaat als het een oordeel velt over een initiatief waar ik mee uitpak. Toen ik de voorloper van Nekka, Kazuno, organiseerde, in 1969, waren de reacties van het soort ‘Wat weet Lauwaert van kleinkunst af?’
Terzijde: Toen ik Jan De Wilde op zaterdag 22 december zag, bij de uitreiking van de Louis Paul Boonprijs, zei hij: ‘Ik ben blij dat ik je nog eens zie.’ 

Dezelfde geringschattende reacties als die van Kazuno kwamen er ook toen ik de eerste Nacht van de Poëzie in 1973 organiseerde. Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen, de Vlaamse pers daarentegen in veelvoud. Toen ik in de tweede helft van de jaren tachtig Bloomsday organiseerde was ik dus niet verbaasd dat de pers zich publiekelijk afvroeg wat ik van James Joyce wist. Ik was voorzeker iemand die nooit een boek, laat staan een verhaal, van de beroemde Ier, schrijvend als exile, gelezen had. Toen ik de roman Reis naar het einde van de nacht van Louis-Ferdinand Céline bewerkte en opvoerde waren de Vlaamse reacties… ‘Waar begint Lauwaert aan? Dat kan nooit wat worden.’
Opzettelijk schrijf ik ‘Vlaamse reacties’.  Pas toen ik – zonder enig vooroordeel van de directie – in het Amsterdamse Shaffy Theater de voorstelling speelde, volgden lovende recensies in de Volkskrant en NRC [toen nog NRC-Handelsblad]. Vooral de legendarische theaterrecensent Jac. Heijer was lyrisch. ‘Hij heeft er de kop voor,’ schreef hij. Waarmee hij niet alleen mijn rosse ragebol bedoelde, maar ook mijn beeldende expressie. 

Nauwelijks aandacht
Aan mijn monologen heeft de Vlaamse pers ook nooit enige aandacht besteed. Slechts één journalist heeft ooit, een medewerker van DM die al gauw om zoveel redactiegepruts en gesukkel weggevlucht is – de link, de band gelegd tussen mijn bewerkingen. Ik heb de beschouwing niet meer, maar herinner mij nog zeer goed dat hij schreef ‘… elke nieuwe monoloog is een logisch vervolg op de oude en allen samen volgen ze het parcours van Lauwaerts leven.’ 


Poster - foto: Michiel Hendryckx 


Eenzelfde nonchalance was er voor mijn literaire werk. Was er enige aandacht, dan bleek die van minieme aard en matige kwaliteit.
Nu ook weer – het houdt niet op! – voor Alvorens alles vervaagt. De Standaard… geen woord, en De Morgen een klein stukje in de boekenbijlage van 12 december 2018. Zo goed als de hele flaptekst van het boek is overgenomen. Enkel de slotzin komt uit het hoofd van de redacteur: ‘De controversiële Lauwaert geeft zijn versie van de turbulente jaren 60 tot 80.’ 

Dat ik door de boycot van de reguliere pers niet in het gekkenhuis ben beland, heb ik te danken aan een aantal mensen – met de jaren zeer goede en vooral objectieve vrienden. Dat is o.m. het geval met Leen van Dijck, historica en oud-hoofdconservator van het Letterenhuis, Karel De Boeck, bankier, veellezer en voormalig voorzitter van boek.be, en Dorian van der Brempt, cultuurorganisator en oud-directeur van het Vlaams-Nederlandse huis De Buren. Zij hebben mij aangespoord en de druk op de ketel blijven houden om mijn memoires te schrijven. Dat het boek er gekomen is, is niet zozeer aan mij te danken maar wel aan hen. 

Beschermers
Maar ook enkele andere mensen hebben mij behoed van de ondergang. Die mogen wel eens vernoemd worden. Zoals Rik De Nolf, tot voor een paar jaar CEO van Roularta [uitgever van o.m. Knack]. Trouwens, de steun is er nog altijd. Dankzij Rik De Nolf zijn er voor Alvorens alles vervaagt posters en postkaarten gedrukt. 

Een andere stille steunpilaar is Bernard Filliers van de gelijknamige graanjeneverstokerij. Gedurende jaren heb ik ‘de sterke drank’ voor mijn initiatieven geleverd gekregen, ‘gratis en toch voor niks’, zoals men zei in de Amsterdamse hipsie-hopsie jaren in en om De Melkweg en Paradiso

De gebroeders Anthierens
Niet alle journalisten zijn/waren in dezelfde ezelstal gehuisvest. Enkele journalisten dienen bedankt. Hun steun was medicijn tegen de dip en de flip. Ik denk hier aan wijlen Johan Anthierens en zijn nog lang [hoop ik] niet wijlen broer Karel Anthierens. Eén voorbeeld: Karel, als hoofdredacteur van Het Volk, hielp mij aan een reis naar Denemarken, n.a.v. de verheffing van het atelier van de Cobraschilder Carl-Henning Pedersen tot een museum. De pers was geïnviteerd en Karel bood mij de [snoep]reis aan, zeggende op zijn typisch ironische toon: ‘Maar schrijf er vooral geen stuk over. Kunst is niet aan de lezers van Het Volk besteed.’ 


De  gebroeders Anthierens - vlnr Hugo, Jef, Karel en Johan 

Ook twee andere broers Anthierens steunden mij op hun manier. Jef Anthierens om mij – tot zijn pensionering – aan een gratis abonnement van het magazine waarvan hij de bedenker een eerste hoofdredacteur was, EOS, te helpen en Hugo Anthierens, cultureel medewerker van het centrum De Kriekelaar in Schaarbeek. Ook René Adams mag niet vergeten worden. Deze jazzkenner en literair belezen journalist heeft mij niet actief bewierookt. Wat hij wel heeft gedaan is dat hij als souschef en later hoofdredacteur van Het Laatste Nieuws, onder zijn bewind een liberale krant en niet het parochieblad van de VTM, er voor heeft gezorgd dat er tenminste wat deftige, ik bedoel objectieve en doorwrochte artikels over mijn initiatieven verschenen. 

Excuses
Piet Piryns mag niet vergeten worden. Na de 1ste Nacht van de Poëzie schreef Piet, samen met Herman De Coninck, een denigrerend stukje over de Nacht in HUMO. Daar heeft hij zich later omfloerst voor verontschuldigd, zij het niet op perspapier. En hij is later, gedurende vele jaren, de mede-presentator geweest van de Utrechtse Nacht van de Poëzie. Wat ik beschouw als een erkenning voor wat ik in elkaar heb gevezen. Bijhorend leuk feitje. Op de 2de Nacht van de Poëzie was een van deelnemende dichters… Herman de Coninck. 

BV zonder televisie
Radio… televisie…  ik ben een BV zonder televisie en dat speelt mij parten. Ik ben er fier op dat ik zo ben, maar als je geen lid bent van hun vriendjesclubjes of de leden niet voor elke scheet of niesbui de hemel in prijst, mag je het schudden. Enkele vrienden zeiden dat ik een typische gast was voor De Ideale Wereld. Waarom probeerde ik niet in het panel te zitten? Ik heb het geprobeerd, maar je stuit op een wal, bevolkt door bedienden met een kortetermijngeheugen.  Op mijn vraag halverwege november aan het nethoofd van Klara of er aandacht besteed wordt aan mijn boek, kreeg ik als antwoord: ‘Alles zit vol tot eind van het jaar.’ Conclusie: Als je niet likt, word je niet verdikt. 

Afijn, ik vind troost, althans een deel ervan, in de opmerking van sommige journalisten die na het succes van mijn initiatieven schreven ‘zoiets lukt enkel Guido Lauwaert’ of iets soortgelijks. Ik heb zulke opmerkingen niet als een late erkenning ervaren, maar als een excuustruus. Een echt excuus was het niet, daarvoor waren en zijn de ego’s en de ijdelheid van de Vlaamse journalisten te groot. 

Slordigheden en zetfouten
Om terug te komen op de boekbespreking van DOORBRAAK. De recensent wijst in zijn bespreking op enkele slordigheden en zetfouten. Hij heeft gelijk. De enige verontschuldiging die ik kan bedenken, is dat het boek in zeven maanden tijd, rechttoe rechtaan, geschreven is en iedereen, t/m de eindredacteur, tegen een hels tempo heeft moeten werken om de boekenbeurs te halen [wat maar ten dele is gelukt]. Verder ontneemt mij de schaamte het feit dat de eerste druk van Ulysses van James Joyce na rato vijfduizend fouten telde. 

Een doekje voor het bloeden – dat gebruik ik nog vaak, telkens als de noodzaak zich opdringt – is een artikel uit het tijdschrift Uitgelezen Boeken van 13 mei 2005. Veertien beknopte gedachten telt het ironisch artikel. Het beslaat één pagina. De titel luidt: ‘Zonder fout leeft niemand wel.’ De vierde gedachte werkt helend: ‘Luis en zetfout hebben dit overeen dat zij in hun nietige verborgenheid de bron kunnen zijn van schaamte en jeuk. Bij beide treedt gewenning op. Veel boekenmakers weten dat men bij het openen van het kersvers geboren boek de eerste zetfout al ziet zitten: een geruststelling eigenlijk.’ 

Ik heb gezegd… en voel mij opgelucht. 

guido lauwaert 





vrijdag 21 december 2018

TE KOOP - LEVEND LICHAAM


foto: Michiel Hendryckx 


UIT DE HAND TE KOOP
LEVEND LICHAAM
IN GOEDE STAAT  
onmiddellijk beschikbaar
De geest erbij te nemen
in de staat waarin het zich bevindt
Nadere omschrijving: 
Dit goed onderhouden mannelijk lichaam huist in de regio Gent. Het is volkomen gerenoveerd en medisch goedgekeurd voor gebruik, in alle omstandigheden. 

Troeven:
- uitstekend onderhouden geest;
- uitgebreid netwerk aan relaties binnen de culturele wereld;
- ideaal als gids voor uitstappen in binnen- & buitenland;
- beschikt over een parkeerkaart, wat heel wat geld bespaart.

Hoogte: 1,70 meter
Gewicht: 71 kg
Leeftijd: derde 
Onderhoud: dagelijks grondige schoonmaak
Extra’s: Blauwe ogen, luisterend oor, fijne smaak, zeer mondig, rijbewijs
Bebouwde oppervlakte van de hersens: boven gemiddeld

EPC Certificaat: 48
EPC Waarde: 400 kWh/m²
Geen #Me Too 

Gezondheidscertificaat: Ja
Strafblad: Nee
Risicozone voor gezondheid: Geen besmettelijke ziektes
Geestelijke afwijkingen: Geen 
Verslavingen; [rookt niet, drinkt matig] 
Allergieën: Geen - Huisdieren: Geen
Beschermd erfgoed: Algemeen erkend
Juridische kwalificatie: Vrij bewegen zowel overdag als ’s nachts 

Info & afspraak tot nadere kennismaking,
zich wenden tot kantoor: kouterbos@pandora.be
Prijs: Overeen te komen


Tekening ZAK - [n.a.v. monoloog: Over de schadelijkheid van alcohol; niet meer van toepassing] 


woensdag 19 december 2018

RETOUR VAN ‘DE BROERS GEBOERS’




Twintig jaar na zijn geboorte wordt het repertoirestuk ‘De broers Geboers’ van Arne Sierens weer opgevoerd. Zonder een spat van zijn glans te hebben ingeboet. 

Het verhaal is snel verteld. Het staat trouwens op de folder die de toeschouwer in de handen gedrukt krijgt: ‘Marnix Geboers komt uit het prison. En ’t ziet er niet goed uit: zijn vrouw is nu met een andere vent, moeder ligt in ’t ziekenhuis en zijn jongste broer Ivan verkleedt zich als vrouw. Wanneer vader Noël na jaren nog eens onverwachts opduikt en de Rus Andreï, de nieuwe vriend van hun ma, zijn intrek neemt in de overbevolkte woonst, slaan bij Marnix de stoppen door: ’t is al “doodkloppen” wat de klok slaat. Gelukkig is er nog de moedige méme die de boel recht probeert te houden.’ 

Een gezinsdrama, zoveel is duidelijk. In een sociale woonwijk waar de wijze van nadenken niet al te zwaar weegt en communiceren gesausd wordt door geschreeuw en gevloek. Of de oerversie in het Gents was weet ik niet meer. De taal van de herneming is het West-Vlaams van Bachten de kupe, met een streepje Oostends. Het gebruik van dit dialect betekent niet dat de regisseur, Arne Sierens, de spot wil drijven met een deel van de Vlaamse bevolking. Mijn inziens is de ware reden het feit dat veel jonge acteurs afkomstig zijn uit het zuiden van West-Vlaanderen. Kiezen voor de soaptaal ligt in de lijn van de boodschap. Die is dubbel. Enerzijds de ellendige toestand aanklagen waarin mensen met een beperkte ontwikkeling belanden en anderzijds het in gebreke blijven van de overheid, die niets fundamenteels te bieden heeft, enkel kruimels om het simpele volk koest te houden. 

Mooi meegenomen voor het succes van dit in wezen loepzuiver boulevardstuk zit hem in de combinatie van oertaal en speelstijl, een stijl die sterk aanleunt bij het volkstheater à la manière de Dario Fo, een stijl waar ook William Shakespeare niet vies van was. In enkele van zijn komedies hoor je het Cockney aan de deur kloppen. 

Arne Sierens is een toneelauteur die zijn afkomst getrouw blijft. Hij is opgegroeid in een volkse omgeving en zijn vader bracht hem de liefde voor film en theater bij. De combinatie is met het blote oog te zien. Zijn decors overstijgen de ruwheid niet. Alsof ze opgebouwd zijn met bouwafval. Welbeschouwd hoort Sierens thuis in de art trouvé. Maar ook de architecturale vorm van zijn stukken heeft verwantschap met die kunstvorm. Er is een verhaal, maar elk toneelstuk ontbreekt een afgebakende levensloop. Zoals een plank die men op straat vindt. Het is duidelijk een plank, maar het verleden ervan blijft hangen in het vage en de toekomst is zeer onzeker. 

De broers Geboers is zo bekeken Arne Sierens beste stuk. En het maakt dat het door het deel van de mensheid dat theater genegen is, ten zeerste gesmaakt wordt.
Het is ook een dankbaar toneelstuk voor de acteurs. Ze kunnen lekker uit de bol gaan, moeten zich wel houden aan het strijdplan van de regisseur, maar hoeven niet diep in zichzelf te graven om hun personage te boetseren. En het moet gezegd: elk personage van De broers Geboers heeft een mooi afgelijnd bruut karakter. Dat is mooi meegenomen voor de acteurs. Het spelplezier spat de zaal in, om een cliché te gebruiken. Je ziet ze genieten van het groepswerk. 

Dit al maakt dat de zaal, met een capaciteit van driehonderd stoelen, avond na avond tot de nok gevuld is. Chapeau dus voor de auteur/regisseur, de spelers en het gezelschap.
Het succes toont tevens aan, even zuiver als het water van Lake Tahoe, hoe groot de nood, de liefde, de wens naar repertoirestukken is. Stukken met een vader en een moeder. Niet leunen en steunen op vondelingeskens, met als meest recente voorbeeld Lam Gods van het NTGent. De ene brengt dit aan en de andere dat, en dan maar hopen dat de schotel in de smaak valt van de maag en de zintuigen. 

De wegen van het gezelschap en de huisauteur scheiden zich eerdaags. Hopelijk zorgt het bij Arne Sierens voor verse volvette inspiratie en bij Compagnie Cecilia voor het vinden van jonge toneelauteurs die een broek dragen en waarvoor met waar genoegen het hemd gestreken wordt. 

guido lauwaert 

DE BROERS GEBOERS  *****
tekst en regie: Arne Sierens
spel: Wouter Bruneel, Sebastien Dewaele, Marijke Pinoy, Tom Ternest en Wim Willaert
speeltijd: t/m 12 januari 2019
info & tickets: www.compagnie-cecilia.be


maandag 17 december 2018

ALVORENS ALLES VERVAAGT [Reprise]


!!! REPRISE !!

Na overleg met Johan Vandenbroucke 
zal het prachtig feest van 16 november in het Gentse stadhuis
worden overgedaan.
Lees lager. Iedereen welkom. 


UITNODIGING

Boekhandel De Zondvloed, Uitgeverij Houtekiet, Knack en Guido Lauwaert nodigen u uit
 op de boekpresentatie van

Alvorens alles vervaagt
memoires

op donderdag 10 januari 2019 om 20.00 uur
 in boekhandel De Zondvloed,
Onze-Lieve-Vrouwstraat 70, 2800 Mechelen.




Gelieve uw komst vóór 3 januari 2019 te bevestigen bestelling@dezondvloed.be of kouterbos@pandora.be
Alvorens alles vervaagt is een uitgave van Houtekiet. ISBN 9789089246899, prijs € 22,99.


zaterdag 1 december 2018

CHEF DER KLERKEN

Mathias Declercq  [fotograaf onbekend] 

Een ramp is gebeurd in Gent. Liberaal Mathias Declercq is verkozen tot burgemeester. Kort samengevat: de domste keuze uit de lijst van slechtste keuzes. 

Let wel, ik heb niets tegen een liberale partij. De Belgische is fundamenteel een verlichte politieke instelling. De vraag is echter of Mathias Declercq een liberaal is. Dat hij niet verlicht is, dat staat al vast sinds zijn eerste stappen op het politieke toneel. Toen hem bij een examen in het eerste jaar rechten van de Gentse universiteit werd gevraagd drie voorlopers van de Verlichting te noemen, noemde hij: Diogenes, Thomas Edison en William Shakespeare. Mathias – ik mag toch Mathias zeggen, hé Mathias? – voegde er na het afratelen van de drie namen aan toe, met de in een carnavalswinkel gekochte glimlach om de mond waar hij intussen beroemd voor is, dat Shakespeare zijn bekendheid als Verlichter te danken heeft aan de uitspraak: ‘De Tijd brengt alles aan het licht.’ 
De examinerende professor aarzelde om hem te buizen, want zijn buurman was Mathias’ grootvader Willy De Clercq. Hij gaf zijn student dus de kans zich te redden door het toneelstuk te noemen waarin dat citaat voorkomt. Na enkele euhs riep Mathias uit: King Clear! De prof zag zich verplicht hem in september te laten weerkeren. Hij gaf de antwoorden op de vragen in alle stilte aan logebroeder Willy De Clercq, nadat ze het schortje hadden omgebonden. 

Goed, Mathias is dus wel een Belg maar geen telg van de Verlichting, maar is hij een liberaal? Dat zou ten minste gunstig zijn voor zijn imago, en dat van de stad die bekend staat om zijn hoge graad van tolerantie voor eender welke ideologie. Zowel vriend als vijand zijn eendrachtig, er hoeft niet over gestemd te worden: Mathias is niet verwant met John Locke. Erger, Mathias is geen liberaal om de eenvoudige reden dat hij geen enkele politieke mening heeft. Mathias is een kleurloos wezen. Het enige wat hij heeft is een bolronde ijdelheid die hij handig weet te verbergen achter de uitstraling van een pandabeer.
Met de bamboebeer heeft Matthias nog wat anders gemeen, namelijk een oeverloze luiheid. Uit goede bron weet zowat iedereen die van ver of nabij met de Gentse politiek te maken heeft, dat Mathias geen dossiervreter is. Tot nog toe, als Vlaams parlementslid, gemeenteraadslid en schepen [wethouder] heeft hij nog geen potten gebroken, maar er ook geen gelijmd. Zijn directe medewerkers behoeden hem voor eigen initiatief, wetend dat het gelijmde eenmaal afgewerkt onbruikbaar is in het heden als in de toekomst. 

Nu kan gesteld worden dat een politicus, zolang hij geen ministeriële status heeft, niet de slimste jongen van de klas, pardon, de partij moet zijn. En Mathias heeft goede adviseurs. Et alors? Ja, helaas hij die niet zelf gekozen. Nee? Zij hebben hem gekozen. Wat weinigen namelijk weten is dat de knapste politieke koppen de openbaarheid vermijden. Het coulissewerk zegt hen veel meer… en, by the way, na hun politieke parcours levert het de beste baantjes op. De minder goede gaan naar mensen als Mathias.
Er is nog een tweede kwaliteit die goede medewerkers hebben. Ze weten duivels goed waarom ze mannen als Mathias als spreekbuis kiezen. Je hebt nu eenmaal mensen met een pronktitel nodig. Mensen voor het tekenen van besluiten, als stroman naar de bevolking toe en als zondebok bij knoeierijen. Zulke mensen worden binnen het notariaat klerken genoemd. Een voorvader van Matthias was, als ik mij niet vergis, wat zelden gebeurt, in de negentiende eeuw een klerk. Een klerk van Napoleon heeft dat trouwens bevestigd. 

Burgemeester, dus, wordt Mathias. Soms zou je willen dat God bestaat en het verhoede. Burgemeester van Gent. Die fiere stede met een coalitie, een mélange van blauw, groen, rood en oranje. Volgens de kleurleer levert dat de huidskleur van een pasgeborene op. De kleur mag dan meevallen, helaas, de ledematen van het nieuwe corpus kloppen niet. Niet alleen heb je twee linkerbenen en twee rechterarmen, maar de benen als de armen werken niet synchroon. Er zal zes jaar gestrompeld en gebraakt worden. Om niet onder het vuil en meer dood dan levend de eindstreep te halen zal er een iemand nodig zijn die zowel timmerman als diplomaat is. 

Mathias’ steunpilaren mogen dan in beide disciplines van goede kwaliteit zijn, het zal hen helaas niet lukken te vermijden dat hij zijn stempel op het beleid wil drukken. Want als stadsvader zal hij zich beter wanen dan zijn adviseurs. Dat heb je nu eenmaal met mensen die, volgens het Peter-principe, hun punt van totale onbekwaamheid hebben bereikt. Het levert een gevaar op voor de stad, het bestuur, de Gentenaars. En Mathias’ steunpilaren wacht een moeilijke tijd. 

Met dank voor dit epistel aan Jean-Jacques… nee, niet De Gucht… nog zo’n prutser en pronkmachine, maar Rousseau, een groot filosoof en bewonderaar van Plutarchus. Al van gehoord, Mathias, van beide heren? Het is nochtans belangrijk ze te kennen, voor iemand die burgemeester ‘van alle Gentenaars’ wil zijn. De eerstgenoemde mag zowat de stamvader van de moderne democratie genoemd worden. Die zijn oervorm vindt in een stadsdemocratie. 

Zijn beide heren volslagen onbekenden voor jou, Mathias, zou jij dan niet beter solliciteren bij de stad voor de post van Chef Klerk? Dat is geen oneer, hoor. Iemand die zijn plaats kent oogst applaus. Wie echter hoger wil springen dan zijn stok lang is, wekt het geloei op van een koe. 

guido lauwaert


maandag 26 november 2018

ALVORENS ALLES VERVAAGT & GEBOTTELDE NONSENS




Aanvankelijk was ik niet van plan wat volgt te publiceren. Over jezelf schrijven, of anderen die over mij spreken en daarover verslag uitbrengen, het levert jeuk op. Heel wat mensen echter die aan me trokken… ze wilden de toespraak van Karel Anthierens in hun laptop, en tevens de kortfilm die Luc Coghe heeft gemaakt over het doopfeest van ALVORENS ALLES VERVAAGT in het Gentse stadhuis, op vrijdag 16 november. Ik heb dus van mijn steen een hart gemaakt [opzettelijke verspreking] en een en ander netjes bij elkaar gegooid tot een leesbaar stuk. En als extra een kortfilm over de presentatie, gemaakt voor Luc Coghe. Wie tuk is op film klikt helemaal onderaan. 


Maar voor u aan dat hoofdstuk begint, wil ik uw aandacht voor  GEBOTTELDE NONSENS. De graanjeneverstokerij FILLIERS vond het een leuk idee. Het enthousiasme was zo groot dat FILLIERS het hele project heeft gefinancierd. En het slaat aan! Op nauwelijks een maand tijd werden honderdvijftig flessen Gebottelde Nonsens verkocht. Wat de Gentse burgemeester Daniël Termont tegen een medewerker de uitspraak ontlokte ‘Lauwaert kan zelfs nonsens verkopen.’ 


Excuus voor de slechte kwaliteit van de foto's, maar beter lukt me niet. 

Wat de Gebottelde Nonsens precies inhouden komt u hier niet te weten. Dat moet u zelf ontdekken. Handleidingen hiervoor zijn te vinden bij BRICO en GAMMA.
Maar goed… genoeg gepraat / geschreven. Het woord is aan Karel Anthierens, de laatste nog levende telg van de Dalton-familie van de Vlaamse pers. 

guido lauwaert 







Goeieavond, dames, heren, transgenders. 

Dit is het verhaal van
De laatste picaro van de Vlaamse letteren 

Karel Anthierens [fotograaf onbekend] 
Aan redacteurs die me vroegen hoe lang hun artikel moest worden, heb ik altijd geantwoord: zo lang als het moet, en zo kort als het kan. 
Ik zal proberen mijn eigen consigne te volgen. 

Niet zoals Guido Lauwaert, die er bijna 400 bladzijden over doet om ons zijn eerste boek te presenteren. Althans, het eerste dat niet is opgehangen aan andermans werk, zoals Elsschot of Claus.
Volgens de ondertitel gaat het om zijn memoires.
En zet u maar schrap: er komt nog een tweede deel. 

Nu, zoals u weet, het geheugen, anders gezegd “memoires”, laten ons graag in de steek. U moet dus niet alles geloven wat Guido schrijft. Hij gelooft het zelf ook niet.
Maar, hand op het hart, het boek is een boeiende brok literatuurgeschiedenis. Niet in de zin van een overzicht van wat er in onze contreien allemaal op papier is gezet, maar een duik  in het echte reilen en zeilen van ons literaire wereldje. Zonder franjes of opsmuk.
Naarmate het boek vordert, en de ene nacht van de poëzie zwanger is van de volgende, wordt het almaar spannender.
Want iedere keer moet de picaro van de Vlaamse letteren weer van scratch beginnen.
En toch heeft hij het bestaan om niet alleen telkens weer het kruim van de Nederlandse dichtersbent een podium te bieden. Ook internationale grootmeesters zoals, sindsdien helaas allemaal wijlen, Roland Topor uit Frankrijk, Allen Ginsberg en William Burroughs uit Amerika. Zelfs Jevgeni Jevtoesjenko, uit de toenmalige Sovjetunie, heeft hij kunnen lijmen. 

En over lijmen  gesproken: we weten dat Lauwaert onvoorwaardelijk fan is van Elsschot. Maar hij heeft zijn meester in de schaduw gesteld met meer dan één staaltje onvervalst lijmen.
Het was de enige manier waarop hij, een landloper, een armoedzaaier, maar een hartstochtelijk liefhebber van literatuur, en van poëzie vooral, telkens weer vuurwerk kon ontsteken in onze ingeslapen letteren. 

Slordigheden wezen hem daarbij vergeven; de auteur blinkt niet uit in nauwgezetheid. Toen ik zeventig werd – alweer een eeuwigheid geleden – heeft Guido mij als cadeau 70 rode balpennen gegeven. Dat was ter herinnering aan al die keren dat hij voor mijn bureau stond, terwijl ik door zijn artikelen fietste. Dan volgde Guido met een bang hart hoe ik met een rode balpen door zijn tekst liep, correcties aanbracht of hele stukken wegsneed.
Het manuscript voor het boek van vandaag heeft hij me niet voorgelegd. Anders had ik hem er onder meer op kunnen wijzen dat het Hotel Negresco niet in Cannes, maar in Nice ligt, en dat die gulden sporen er echt wel zijn geweest en tot in 1382 zijn tentoongesteld in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk. 

En toch is Guido bij momenten, en vooral in zijn artistieke optreden een pietje precies. In zijn boek beschrijft hij hoe hij “Who’s afraid of Virginia Woolf” tot een éénmansstuk heeft omgebouwd en aldus met “Wie is bang voor Guido Lauwaert” de boer optrok. Hij heeft het ook bij vrienden  gespeeld, onder meer bij ons thuis. Uren voor de voorstelling, was hij druk in de weer met de voorbereidingen, onder meer het vullen van lege flessen met thee. Die verstopte hij achter fauteuils en kasten om ze later, tijdens de opvoering, op te duikelen en leeg te slokken alsof het whisky was. Tot grote verbazing, onthutsing en bewondering van wijlen Fons de Haas, muziekrecensent bij Knack en zelf een notoire whiskydrinker.
Het meest opvallende was dat Guido, tijdens zijn mise en place, in de lichtarmen van de luchter spinrag ontdekte. Ons had dat nooit gestoord, maar nu moesten die stofnesten stante pede worden weggehaald. De auteur, decormeester en acteur die straks een beeld zou ophangen van totale verloedering en zedenverwildering, kon zijn ding niet doen met spindraad aan het plafond. 

In Guido’s schelmenroman komt vooral het beeld naar voor van een geboren dwarshoofd, die er altijd weer van opkijkt dat niet iedereen hem in zijn armen wil sluiten. Ook al doet hij nog zo zijn stinkende best om over te komen als een stuk chagrijn. Lauwaert houdt van de hele wereld, maar die wereld moet hem nemen zoals hij is. Hij staat erover verbaasd dat het hem soms niet in dank wordt afgenomen als hij zich iets aanschaft zonder, zoals hij zelf schrijft, langs de kassa te passeren. Die strapatsen zijn in zijn hoofd verantwoord, omdat het altijd de bedoeling is geweest ook anderen wat te gunnen. En ach, aangezien hij nooit een rooie duit heeft bezeten, moest hij het wel ànders aanleggen. 

Lauwaert zal niet zeggen, zoals wijlen mijn broer Johan, dat hij beter onrecht kan verdragen dan een gescheurde nagel. Hij ruikt het van ver en kan het niet verkroppen, ook niet als hij het nog als kind heeft moeten ervaren. Een leraar die je vernedert en je het bloed vanonder je nagels pest, wie heeft het niet meegemaakt? Zoveel van wat Lauwaert beschrijft, heb ik als kind ook beleefd, maar nu pas, bij het lezen van Guido’s memoires, herinner ik het mij weer. Hij daarentegen heeft het niet vergeten. Hij is nog altijd boos en verontwaardigd over wat hem indertijd is aangedaan. 

Onze Don Quichotte is ook een naïeveling met een onwankelbaar vertrouwen in mensen. Hoe argeloos en wereldvreemd moet je zijn om de toegangsprijs voor de nacht in Kortrijk facultatief te laten? De affiche, met de grootste namen van dichters uit de hele wereld, schreef ook…  
Wie betaalt wat hij kan, is waard dat hij komt.
Wie, behalve Guido Lauwaert, kan het dan verwonderen dat in de urne voor het toegangsgeld amper een paar koperen centen en knopen werden gevonden?
Trouwens, hij had het kunnen weten. Lauwaert betaalt zelf ook nooit toegang. Overal lult hij zich gratis binnen. 

Lauwaerts hart loopt dan weer over als hij beschrijft hoe zijn moeder, later zijn zus, het karige brood verdeelde. We komen zelfs te weten wat hij als beleg tussen zijn boterhammen kreeg voor op school, pal tegenover hun eigen deur. Hij is trots op zijn ouders en is vooral zijn moeder dankbaar, dat ze er telkens in slaagde hem her en der aan een baantje te helpen. Het spijt hem nog altijd voor haar, dat hij het iedere keer weer heeft verknald. 

Guido’s moeder heeft hem onder meer binnen gekletst bij een drukker. Samen met hem ruik ik nog de drukinkt, ik hoor het geklets van de linotypes, ik zie de letterbakken en hoe ze met een sleutel het zetwerk inkaderden, ik lees nog negatief van het lood af.
Lauwaert beschrijft het allemaal met voelbare weemoed. Het is geen toeval dat de uitnodiging voor de presentatie van vandaag, de cover en het zetwerk van het boek, zo oogstrelend zijn: Guido heeft het vak niet verleerd. Hij heeft het doorgegeven aan zijn dochter Joyce, die tekent voor de sublieme, stijlvolle cover van zijn boek. Alleen al daarvoor zou je het kopen. 

Guido beschrijft ook zijn passie voor de Olivetti schrijfmachine, ontworpen door Jean-Michel Folon, en in dienst waarvan Guido er veel verkocht en nog meer gejat heeft. Hij deelt die liefde met wijlen mijn broer Johan en auteurs zoals Eriek Verpale, die voor Bob de Moor een monoloog heeft geschreven over de Olivetti. 

Guido vergeeft het sommige ambtenaren, politici, gezag- en andere slippendragers, nog altijd niet dat ze voortdurend probeerden ambtelijke, financiële of wettelijke stokken te steken tussen zijn dromen over feesten van liefde, pijn en poëzie. Maar ook is zijn dankbaarheid groot voor mensen die hem op weg hebben geholpen, en gesteund in zijn kronkelige carrière. Ik vind het bijvoorbeeld ontroerend hoe hij de lessen beschrijft die hij van Luc Philips heeft gekregen, al heeft die hem verteld dat hij nooit een echte acteur zou worden.
Ik wil dat trouwens nuanceren: Guido moest geen acteur worden, hij is acteur geboren. 

Ook zijn liefde voor Julien Schoenaerts heeft Guido raak omschreven. Ik geloof dat hij de eerste is die de grootste acteur van Vlaanderen, in hart en nieren doorgrond heeft.
Het doet me denken aan de grandioze foto die Herman Selleslags van Schoenaerts heeft gemaakt, toen die de “Apologie van Socrates” speelde in de Beursschouwburg van Brussel. Herman had hem meegetroond naar buiten. En daar stond Schoenaerts, in zijn witte hansop, armen gespreid ten teken van liefdevolle overgave, midden op de drukke straat, met de beurs – de echte, niet de schouwburg – als achtergrond.
Haal Schoenaerts weg - als dat geen godslastering is - en zet Lauwaert in de plaats. Het beeld blijft kloppen. Jammer van die rosse kop. 

Ik dank u. 

Karel Anthierens, 

Gent,  16 november 2018. 

>>>> Kortfilm Doopfeest ALVORENS ALLES VERVAAGT 


.>>>>>> https://youtu.be/wyJbSVZNWeM <<<<<<<<<<<<