woensdag 25 januari 2017

GHEQUETST BEN IC VAN BINNEN

Vlaamse maagd zingt en speelt Middeleeuws lied 


Geachte aanwezigen, [*] 

Morgen, donderdag 26 januari, is er voor de zeventiende maal Gedichtendag en gaat traditiegetrouw de Poëzieweek van start. De levende en de dode dichters en hun werk worden zeven dagen de hemel in geprezen. Goed twee weken later, op dinsdag 14 februari, is het Valentijnsdag. Het koppelen van de ene feestdag aan de andere is een goede gelegenheid om nieuw licht te laten schijnen over het beroemdste liefdesgedicht uit onze contreien. 

Wat blijkt? In tegenstelling tot de algemeen heersende overtuiging is het geen gedicht dat vraagt om een amoureuze verhouding. Het is dus geen Hooglied maar een Klaaglied. Deze bewering eist een nadere verklaring. Terecht, maar… laten we eerst het gedicht erbij halen. 

GHEQUEST BEN IC VAN BINNEN
Ghequest ben ik van binnen,
Duerwont mijn hert soe seer,
Van uwer ganscher minnen
Ghequest soe lanc soe meer.
Waer ic my wend, waer ic my keer,
Ic en kan gherusten dach noch nachte;
Waer ic my wend, waer ic my keer,
Ghy sijt alleen in mijn ghedachte. 

Anoniem gedicht uit de 14de eeuw. We weten dus niet of het door een man of een vrouw geschreven is, dóór een man vóór een man, of door een vrouw voor een vrouw. Dát te weten, chers amis de la poésie, is minder belangrijk dan te weten om wat het gepend werd. Uit een onblusbaar verlangen naar een geliefde? Kan zijn, maar zekerheid is er niet. Kom lees het gedicht nogmaals en activeer die brainbox van jou. Dan moet erkend worden dat het evengoed mogelijk is dat het gedicht eerder een last in zich draagt dan een lust. Dat er dus 50% kans is dat liefde – in welke betekenis dan ook – helemaal niet de orde is. 

Al de bloemlezingen, met op kop die van de verder zeer geachte heer Jozef Deleu, hebben het verkeerd voor, door dit gedicht onder de rubriek De liefde te plaatsen. Het hoort eerder thuis bij de gedichten met als kernbom De haat…, ja De HAAT! en zijn afgeleide waarden als daar zijn Afkeer, Irritatie en Vriendschap. 

U lacht? Laten we het gedicht eens nader bekijken.
Met het eerste woord wordt al meteen een knaller van formaat afgevuurd… Ghequetst. Een mens kan evengoed gekwetst dan gestreeld zijn door de liefde van iemand. Hij / zij wil die liefde misschien niet. Vindt het vervelend dat hij geambeteerd wordt door een verliefde die onder zijn raam staat te janken als een geile jonge hond. Van die opdringerigheid is de dichter [m/v] helemaal niet gediend. Zijn / haar hart is zo doorwond… soe eer… en vindt …Van uwer ganscher minnen… zeer vervelend. En het is niet de eerste keer dat het gehuil de dichter jeuk en puisten bezorgt, nee…, door een aanhoudend kermen is de dichter… Ghequetst soe lanc soe meer. Want de jankende hond blijkt verdorie nog te kunnen schrijven ook. Geen dag gaat er voorbij of onder de deur wordt een liefdesbrief geschoven of bezorgd door de gelaarsde kat van de buren. Gelukkig dat er indertijd nog geen telefoon bestond. 

Geen moment vindt de dichter rust. Hij/ zij is nooit verliefd geweest op die neef / nicht met dat dwaas gezicht. En het loopt stilaan de spuigaten uit, want de dichter vindt geen moment rust meer, dat blijkt maar al te duidelijk uit de volgende versregels, geachte aanwezigen… luister goed… Waer ic my wend, waer ic my keer, / Ic en can gherusten dach noch nachte;/. Ik denk dat hier zonder te blozen mag gesproken worden van hinderlijke opdringerigheid. Een understatement, nietwaar [om het geliefde stopwoord van Mark Eyskens eenmalig te gebruiken]. Dat stalken heeft meegebracht dat de stalker het hoofd van de dichter bezet heeft en er een terreurbewind voert. Hij heeft het vrije denken en de vrije wil aan banden gelegd en de boeien strak aangespannen. De dicher kan geen kant meer uit, want… Waer ic my wend, waer ic my keer, / Ghy sijt alleen in mijn ghedachte. // 

Plukken we de drie sleutelzinnen uit het gedicht en wat zien we daan? De afkeer voor de stalker spat van het blad af: Ghequetst soe lanc soe meer. / Ic en can gherusten dach noch nachte; / Waer ic my wend, waer ic my keer.
De slotzin is een verzoek, een bede van de dichter om verlost te geraken van het kwaad dat hem / haar is aangedaan.
U kan dit exposé, beste aanwezigen, misschien belachelijk vinden. Dat recht hebt u, die plicht heeft u. Deze lezing is bedoeld ter bevordering van de liefde [!] voor de discussie. Die ik niet uit de weg ga, maar laat mij uitspreken. 


Stalken, beste vrienden, is geen fenomeen van de laatste vijftig jaar. Ik weet dat u het weet en dat u weet dat ik het weet, dat zelfs de mens die nooit een boek ter hand neemt het weet. Maar elke gelegenheid om deze wandaad aan te klagen, moet met beide handen aangegrepen worden. Heel wat klein of groot opdringerig gedrag is er altijd geweest. Ze zijn te vinden in de geschiedenis, in de historische verhalen, de heilige boeken van eender welke cultuur. 

Don Quichot beschermt belaagde herderin - portret Gustave Doré 

Vaak worden die affaires opgehemeld. Een wereldberoemd auteur die dat niet doet is Miguel de Cervantes Saaverdra. Integendeel, hij klaagt dit aan als een zware misdaad in Hoofdstuk 14 van de eerste grote schelmenroman van onze cultuur, El Ingenioso Hidalgo Don Quichote de la Mancha.
De essentie: de herder Grisóstomo is tot over zijn oren verliefd op de herderin Marcela. Zij wijst hem echter resoluut af. De kerel pleegt zelfmoord. Op zijn begrafenis duikt zij op en krijgt verwijten naar het mooie hoofd geslingerd. Zij is verantwoordelijk voor zijn dood. In een prachte redevoering verantwoordt zij haar gedrag. Het slot luidt als volgt: ‘Als Grisóstomo de dood vond door zijn ongeduld en niet aflatend verlangen, waarom moeten mijn eerbaar gedrag en ingetogenheid dan de schuld krijgen? … Ik heb een onafhankelijke geest en geen lust mij te onderwerpen.’ 
M.a.w., de een is niet verplicht te beminnen, wie begeerd wordt door de andere. 

Ogenblik, het hoofdstuk kent nog een prachtig einde. Wanneer zij vertrekt, zijn er enkele aanwezigen die haar willen volgen, met kwade bedoelingen. Don Quichot verspert hen de weg en zegt: ‘Niemand, van welke rang of stand hij ook is, wage het de schone Marcela te volgen, op straffe zich mijn woedende verontwaardiging op zijn hals te halen. Zij heeft in heldere, afdoende bewoordingen aangetoond dat zij weinig of geen schuld heeft gehad aan Grisóstomo’s dood en hoe ver het van haar is toe te willen geven aan de wensen van wie ook van haar aanbidders, reden waarom het billijk is dat zij, in plaats van gevolgd en achtervolgd te worden, geëerd en geacht wordt door alle deugdzame mensen ter wereld, want zij toont aan daarop de enige te zijn die met zo’n eerzaam oogmerk leeft.’ 

Dames en heren, ik ben aan het eind van mijn Latijn. De roman heeft me meer wijsheid bijgebracht dan leerboeken van het middelbaar onderwijs dat konden doen. Onder meer het verhaal van de stalkende herder en koppig afwijzende herderin ligt mee aan de basis van mijn visie op het gedicht. Nogmaals, het is geen gedicht van verlangen en lust, maar van afkeer en last. Geen hooglied maar een klaaglied.
Zo denk ik er over, en ik hoop enkele onder u met deze toespraak naar mijn kamp te hebben overgehaald. 



Tot slot wil ik wijzen op de bloemlezing van Gerrit Komrij, Hebban olla vogela. Ook de beminde vriend en zeer betreurde heeft het gedicht in de verzameling ‘De mooiste liefdesgedichten uit de Middeleeuwen’ opgenomen. Waar ik geen probleem mee heb. Moest ik dat wel hebben, zou ik de bloemlezing geen woord waardig achten. Integendeel. Ik wil u zelfs Komrij’s hertaling als afscheid meegeven. Die luidt als volgt: 

Gewond ben ik van binnen,
mijn hart is zo doorwond
door heel uw liefde,
gewond, hoe langer hoe meer.
Waar ik me wend, waar ik me keer,
ik vind geen rust meer, dag of nacht.
Waar ik me wend, waar ik me keer,
u alleen bent in mijn gedachten. 

Ik dank u voor uw aandacht. En nu… een glas goede wijn. 

guido lauwaert
gent, 2017-01-25 


-      Toespraak gehouden aan de vooravond van Gedichtendag 2017, ten huize van de opsteller en in aanwezigheid van een schare vrienden. 

muziek Rum - zang Vera - 1975 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten