donderdag 1 september 2016

MOORD IN HET HOTEL





[ter inleiding: ziek zijnde en bedlegerig wil niet zeggen 
dat een mens onproductief mag zijn. 
Wat initiatief bevordert het genezingsproces. 
Bij de ene is dat de bezorgde familieleden 
nog ongeruster maken dan ze al zijn, 
bij de andere doen wat ondergetekende gedaan heeft: 
een verhaal schrijven] 

Lang geleden, toen de vogels nog aan diepzeeduiken deden en de vissen aan bergbeklimmen, was er eens een man van een jaar of twintig die uit het arme Diksmuide naar het rijke Canada trok om er als timmerman fortuin te maken. Door zich in de skeletbouw te specialiseren is hij inderdaad rijk geworden, ondanks een vrouw die het breed liet hangen en een paar kinderen die slechter zongen dan de Wiener Sängerknaben, en daar moet je werkelijk heel slecht voor zingen. Dat doet echter niet ter zake. Ter zake doende is dat hij, eenmaal zijn zaak verkocht en met het ouder worden de ziektes kwamen, nog eenmaal zijn geboorteplaats wilde aanschouwen, en in het bijzonder zijn moeder. Was het niet in levende lijve, dan haar graf. Eenmaal de koffers gepakt, stapte hij met zijn vrouw op het vliegtuig richting Brussels Airport. Hij huurde een wagen en anderhalf uur later arriveerde hij in de stad waar hij opgroeide en zich na goed vijftien jaar stierlijk verveelde. 

Zijn eerste bezoek gold de Dienst Toerisme. Die weet doorgaans meer dan de gemeentelijke Dienst Bevolking. Wat het geval bleek te zijn. Het meisje achter de balie van de Dienst Toerisme was gevaarlijk mooi, heel slank en ondanks een slissend geluid wereldkampioen loslippigheid. Daarenboven was het een rustige periode, daarom dat hij in een half uur het wel en wee wist wie neuspeuterde, platvoeten had, wat elke inwoner ze deed in het openbaar en in den duik – en door de alwetendheid van de jonge dame vernam hij dat zijn moeder een zoon had die eind van de jaren zestig naar Canada was vertrokken en na gedurende vijf jaar een kerstkaart te hebben gestuurd nooit meer van zich had laten horen, dat ze een dochter had waarvan de vader onbekend was, dat ze elke week naar coiffeuse Chantal ging, een derde vals gebit had, Nieuwpoort verkoos boven Oostende, zorgde voor spijs en drank van een dozijn katten en veel witbrood at. Dat Diksmuide de Boterstad werd genoemd. De benaming verwijst naar een bloeiende zuivelhandel, die eeuwenlang een van de belangrijkste welvaartspijlers van de stad was. Dat een inwoner van Diksmuide een 'Diksmuideling' of 'Diksmuidenaar' wordt genoemd. Dat de gemeente ontstond tijdens de 9de eeuw en ligt op de grens van de kustpolders en de zandleemstreek. 



Wat hij nog allemaal vernam. 
Zijn moeder had zo lang in de horeca in het zwart gewerkt dat ze een hotel op de Grote Markt had kunnen overnemen. De man van de eigenares was bij de bouw van de nieuwe IJzertoren van een hoge stelling gevallen, morsdood, de vrouw had geen kinderen, zijn moeder was haar enige vriendin en de hoteleigenares was zo goed geweest, eenmaal ze zin had om naar een serviceflat te verhuizen, het hotel aan zijn moeder aan een zacht prijsje over te laten. Werkelijk een goede daad, iedereen in Diksmuide prees de oude vrouw en benijdde de jonge. Geen praatje of roddel kon echter op tegen de naakte waarheid, en de praatjesmakers en roddelkonten moesten aan het eind van hun achterklap toegeven: het was werkelijk door de inzet en de kunde van zijn moeder geweest om met flaneurs om te gaan, dat de eigenares stinkend rijk was geworden. 

Twintig jaar lang had zijn moeder als nieuwe hoteleigenares nog harder gewerkt dan de opgetelde arbeid van drie serveersters en twee plongeurs, was vriendelijk geweest tegen de klanten en onvriendelijk tegen haar personeel. Er was regelmatig verloop, door het gedrag van zijn moeder, maar de ene was de deur niet uit of twintig anderen tuimelden over elkaar om de plaats van de ziedende vertrekkende in te nemen. De passie voor haar hotel waarvan ze de naam had overgenomen, Hotel de Vrede, had zulk beslag gelegd op haar hersenvoorraad dat ze alles wat niet met het hotel te maken had, vergeten was. Voorop, dat ze zelf ooit kind was geweest, haar ouders simpele mensen met een kleine neerhof waren geweest, dat zij op twintigjarige leeftijd was getrouwd met een man die kort na de bevalling met zijn koersfiets een tochtje was gaan maken richting Veurne, niet was thuisgekomen zoals beloofd voor het middageten en ondanks speurwerk van de bevoegde diensten in de bermen en beken en een verhoor van de usual suspects nooit werd gevonden. Tot zover de geschiedenisles van het meisje achter de infobalie van de Dienst Toerisme van de stad Diksmuide. 

Nu moet gezegd – om alles wat volgt vanaf de eerste lezing te snappen – dat het speurwerk van de bevoegde diensten tot de jaren vijftig op z’n zachts gezegd oppervlakkig was. En zeker in de Belgische provinciesteden, die van de Westhoek en de Hoge Venen voorop. Maar ik dwaal af, een gewoonte waar ik niet maar niet van verlost geraak, alle goede voornemens ten spijt. Waar was ik gebleven? O, ja. De passie van haar hotel en het verlies van alles wat niet met haar verleden te maken had. Welnu, het verlies van haar verleden was de oorzaak van een drama dat zich afspeelde kort na de terugkomst van haar zoon. 



Om zijn moeder te verassen had de rijk geworden Canadees zijn vrouw met twaalf ringen aan tien vingers en twee rammelende polsen door de vele armbanden, wat verder in de stad ondergebracht in het Pax Hotel. De naamgeving is geen grapje maar ernst en waarheid. Diksmuide was gedurende de Eerste Wereldoorlog zowat van de kaart geveegd door zowel Duitsers aan de ene oever van de IJzer als Engelsen en Belgen aan de andere, zodat het veel nakomelingen van gesneuvelden aantrok, en waar namen ze hun intrek? In een hotel dat verwees naar die vier jaar durende ellende. Daarom dat er naast Hotel de Vrede en het Pax Hotel, ook nog een Hotel de la Paix en een Hotel der Frieden was. Niet alleen deze hotels, maar elke nering die verwees naar de eerste grote wereldbrand van de twintigste eeuw, had goed geboerd.
Jezus op een bakfiets! Geen uitweidingen meer! 

Tot zijn verbazing herkende zijn oude moeder hem niet toen hij binnenkwam, al was ze zo te zien nog bij de pinken. Zijn halfzuster was in geen velden of wegen te bekennen. Hij had meteen bij de incheck betaald, cash, zoals dat gebruikelijk is in heel België. Een ingewortelde boerengewoonte die de boeren die hun nering hadden verkocht, behielden. In extreme mate in West-Vlaanderen. Tot op de dag van vandaag gaat er bij elke serieuze financiële handeling een aardig deel van het overeengekomen bedrag de ene hand uit en de andere in. Een factuurbedrag vertelt nooit de waarheid. 

De moeder had de flinke rol bankbiljetten gezien die hij zeer opzichtig, op het pronkerige af, uit zijn broekzak had gehaald. Toen de dochter ’s avonds laat thuiskwam had de moeder haar over de rijke gast verteld. Nee, hij was alleen. Ja, hij sliep al, want hij was uitgeput door de lange reis. Ze zaten in stilte bijeen, keken naar de televisie, maar hun gedachten waren, los van elkaar, bij de kerel met een aardig bedrag op zak. Zo sterk waren ze er van vervuld dat de ene aanvoelde wat de andere dacht, zodat ze op fluisterende toon, over hem begonnen te spreken, zonder inleiding. Ongetwijfeld had hij in de andere broekzak ook zulke rol. Waarom heb je anders twee broekzakken. En de andere zakken, wat zat daar niet allemaal in waaruit een slaatje te slaan viel. Het zou van pas komen om nieuwe terrasstoelen te kopen, want het aantal klachten van klanten wier kleren beschadigd waren door scheuren en gaten, steeg met de dag. Het had hun al heel wat kleine vergoedingen gekost, en vele kleintjes maken een groot. De dochter wist een meubelzaak dat het assortiment tuinmeubelen verliet en alles aan dumpingprijzen verkocht. Als ze er honderd kochten zouden ze misschien een extra korting krijgen.

Kort na middernacht trokken beide vrouwen naar zijn kamer en slopen binnen. De Canadees werd met een flinke hamer vermoord. Zijn lijk sleurden ze de trappen af, gooiden het in de koffer van de wagen, reden ermee naar de IJzer en dumpten het in de stroom, de enige rivier die op Belgisch grondgebied in de Noordzee uitmondt. 



’s Ochtends was de vrouw van de Canadees gekomen en had naar hem geïnformeerd. Geen Canadees gezien, mevrouw, zei de hoteleigenares en de dochter schudde haar hoofd. Onmogelijk, zei ze, in het Engels, en had gevraagd het hotelregister in te zien. Het werd spannend. Beide vrouwen weigerden het te tonen, het was bij de boekhouder, zei de moeder, nee bij de politie, zei de dochter, waarop de vrouw So… Shure… O yes… I see… Really... uitsloeg en vroeg waar het politiekantoor was. Het werd nog spannender. De spanning ontplofte toen de vrouw bij het buitengaan de ware identiteit van de Canadees onthulde. Nu hij na al die jaren opnieuw naar zijn moeder wilde gaan en had vernomen dat ze eigenares van een hotel was, zou hij toch niet elders gaan logeren. Eenmaal de vrouw de deur uit raakten de moeder en de dochter in paniek. De moeder hing zich op in het trapgat, terwijl de dochter het deksel van de beerput haalde en in de bruine smurrie sprong. 

Het bezoek van de vrouw van de Canadees aan het politiekantoor zette heel Diksmuide op zijn kop. De politie trok naar het hotel, vond de hoteleigenares hangend aan geen zijden draadje, de open beerput, waarop de onderzoeksrechter, zitting houdend in de rechtbank van Ieper, ter plekke kwam, samen met een wetsdokter en wat secondanten. Er werd een onderzoek ingesteld, nog meer mensen uit de rechterlijke hoek doken op, zelfs de brandweer, want een open beerput doet het ergste vermoeden. Het vermoeden werd bevestigd: de dochter was gestikt in de drek. Wat de zaak nog bezwaarde was dat na het ruimen van de put een oude koersfiets werd gevonden en beenderen van wat een man bleek te zijn. Een kleine maand later werd bevestigd dat de fiets van stevige kwaliteit was en na een flinke poetsbeurt, nieuwe banden en verse olie nog jaren zou meegaan, en dat de beenderen toebehoorden aan de vermiste, de tweede echtgenoot van de hoteleigenares, moeder van de dochter, halfzuster van de Canadees. 

Een bizar verhaal, toegegeven. Aan de ene kant is het onwaarschijnlijk. Aan de andere kant aannemelijk. Moorden gebeuren overal, dus ook in de Westhoek. Het feit of het nu verzonnen of waargebeurd is, is echter niet de belangrijkste vraag waarom dit verhaal werd geschreven. De belangrijkste is van filosofische aard. 

Had de Canadees niet met zijn geld gepronkt, zou de moord dan gebeurd zijn? Want, wat is een misdaad? Een moord, zoals in dit verhaal, of de aanleiding die de vrouwen tot hun daad hebben aangezet?
Hoe dan ook geval zou de aanleiding een sterk argument zijn voor de verdediging, als de moeder en de halfzuster nog hadden geleefd, waren gearresteerd en er een rechtszaak zou zijn geweest.
En er kwam een leesteken langs dat een vette punt onder zijn krul zette en het verhaaltje is uit. 

guido lauwaert
gent, 2016-09-01 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten