maandag 1 augustus 2016

DE PUBERJAREN VAN HUGO CLAUS







Wie Het Verdriet van België wil begrijpen moet Hugo Claus – De jonge jaren van Georges Wildemeersch lezen. De professor emeritus zet de auteur schaamteloos bloot, met groot respect. Eind 2015, toen het boek gelanceerd werd, was er weinig aandacht voor ‘De jonge jaren’ bij de reguliere pers. Een schande, wegens de hoge literaire stijl en een heldere historische context. 

Georges Wildemeersch is echter niet de enige om Claus van een aantal maskers te ontdoen. Zowat de eerste die het deed was Paul Claes met De mot zit in de mythe [De Bezige Bij,1984], al mag ook Hedwig Speliers niet over het hoofd worden gezien. In zijn door De Galge [†] uitgegeven boekje Wij galspuwers geeft hij al een aanzet. Waar Claes zich gedetailleerd focust op de Oudheid, de Grieken, concentreert Speliers zich ruwweg op de beginperiode van Claus, en dan in het bijzonder op De verwondering en Suiker.
Laat die werken nu net binnen de periode vallen waarover Wildemeersch het heeft, zij het dat hij begint bij Claus’ eerste gedicht [1942] en eindigt met de roman De hondsdagen. Weliswaar verscheen deze roman pas in 1952, maar het verhaal speelt zich af eind van de jaren veertig.
Een zaaitijd van zeven jaar dus, waarin WO II en de nadagen ervan de onderlaag vormen, dat is voor Georges Wildemeersch ‘de jonge jaren’. 

Georges Wildemeersch 


Pro-nazi
Chronologisch is Wildemeersch niet te werk gegaan om de puberjaren van Claus te ontkleden. Trefpunten zijn voor hem belangrijker, al mag niet gezegd worden dat hij van de hak op de tak gesprongen is. Ze hebben een zeker verband, waardoor er een evolutie in dit analytisch boek te vinden is. Al in het eerste van de zes delen, Om de mensen aan te zetten gevaarlijk te leven, geeft hij aan dat Hugo Claus’ eerste schrijfsels en schetsen voortvloeien uit ’de dominante literatuur en ideologie uit die tijd’. Die tijd was de Tweede Wereldoorlog, het fascisme, de collaboratie en het verzet. Ter bevestiging van die bewering citeert Wildemeersch uit een interview met Hugo Claus n.a.v. het verschijnen in 1983 van Het verdriet van België, waaruit ik een fragment pluk: ‘Ik was op een verschrikkelijke manier pro-nazi’. Een paar bladzijden verder knipt Wildemeersch een gezegde van Claus uit een ander interview in de jaren zestig om dat pro-nazisme nader toe te lichten: ‘Er is een klimaat geweest in mijn jeugd dat totaal tegen het rationele inging ... Redelijk kon ik die oorlog niet aan.’ 

Woordkunstenaar
Gedetailleerd schildert de rustende professor vervolgens de politiek en zijn cultureel klimaat waarin knaap Claus opgroeit. Zijn homoseksuele ervaringen worden niet vergeten. Op jonge leeftijd heeft al door dat elke mens een andere stap en klap heeft, niemand te vertrouwen valt. Met als surplus dat zijn verbeelding en het inkleuren er door beïnvloed wordt. Zo sterk dat het haast logisch is dat hij een dichter werd. Wat zijn ouders al meteen begrepen, en wij, lezers, zij het ruim een halve eeuw later door de ordening van Wildemeersch, ook niet meer dan normaal vinden. 
Hugo Claus is een woordkunstenaar van zeer hoog niveau en zijn drift is zo hevig dat hij alle genres van de literatuur [dwingend] moet gebruiken om zijn innerlijke onrust te beheersen. Wat hem nooit zal lukken, zo blijkt uit de andere delen.  
Mede omdat hij dit ook niet wenst. Openlijk wel, maar niet innerlijk. Het onbewuste van de mens is sterker dan het bewuste. Vanuit dat onbewuste gebruikt Claus iedereen en alles om zijn talent te laten bloeien. De vrouw als moeder of minnares voorop in zijn processie van vreugde en verdriet; de vrouw die hij liefheeft om te kunnen haten, en dat haten uitbuit ten bate van zijn eeuwige zoektocht naar het perfecte ‘heidens altaar’, zoals hij de vrouw noemt in de eerste versregel van Ik schrijf je neer uit de bundel Een huis dat tussen nacht en morgen staat [1953]. 

Naarstig speurwerk 
Dat ‘gebruik’ dat sterk naar misbruik leidt, wordt bevestigd door een getuigenis. Wildemeersch is zo handig om dat misbruik door anderen te laten zeggen. Eerste getuige ten laste is Etienne Thienpondt, net als Claus lid van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen: ‘Hugo was toen [1945, gl] al een zelfverzekerde persoon. Scherpzinnig en kritisch ingesteld. Voortdurend op zoek naar waarden en waarheden. Gesloten van karakter maar vriendelijk voor wie hij in zijn denkwereld aanvaardde.’
Het uitbuiten van mensen en toestanden is als puber geen oneer, integendeel, het getuigt van naarstig speurwerk naar een eigen vorm en stijl. Ouder wordend, wordt het echter een uitdijend spel met uitbuiting als resultaat. De cyclus Sonnetten is daar het mooiste voorbeeld van. Ze zijn geschreven als bijlage van Knack [15 november 1986]. Om snel aan het afgesproken bedrag te geraken, haalde hij de gedichten van William Shakespeare uit zijn kast en zette een vijftiental naar zijn hand. Uw blogger was de eerste die ze las, want hij was de aanstoker en de tussenpersoon. Toen hij Claus wees op de verwantschap met de Engelse bard, antwoordde hij: ‘So what? Elke schrijver kijkt over de muur. Shakespeare zelf was niet vies om in andermans vijver te vissen en de grootste letterdief van ons allen is Bertholt Brecht.’
Zoals al eerder aangegeven was de vrouw voor puber Claus de belangrijkste inspiratiebron. Hij zoog het merg uit het gebeente van elke verhouding ten bate van zijn artistieke scheppingen en zodra het gebeente leeg was en hij er dus geen inspiratie meer in vond, dumpte hij het. Wat al vermoed werd, wordt door Georges Wildemeersch veelvuldig aangetoond. Met tijdsprongen om telkens terug te keren naar Claus’ puberteit. Ze zijn noodzakelijk ten bate van de bron van het goede kwaad. Zo brengt hij een roman die zijn meest creatieve periode afsluit als volgt ter sprake: ‘In de chronologie van Claus’ leven kan Een zachte vernieling [1988] gemakkelijk gelezen worden als een vervolg op Het verdriet van België.’ Dat klopt. De oorspronkelijke bedoeling van Claus was om uit te pakken met een roman ter waarde van Ulysses van James Joyce. Voor Claus stond Het verdriet op gelijke hoogte met [en was geïnspireerd op] A portrait of the Artist as a Young Man. Dat Een zachte vernieling niet Claus' Ulysses is geworden, ligt aan een zoveelste verhuis waarmee een aantal dozen met notitieboekjes verloren gingen. Aan ondergetekende verklaarde hij dat hij zijn jongere broer Johan, die zich als vanouds met de verhuis had bemoeid, van verduistering om er geld uit te slaan. 



Claus’ oorlog 
Eigen belevenissen hebben zich al een paar maal vermengd met het gedegen speurwerk van Georges Wildemeersch. De reden hiervoor is dat de vormingsperiode zich achtmaal heeft herhaald. Elke herhaling is voller en zwaarder. Tot hij, figuurlijk, zijn eigen gewicht niet meer kon dragen. Het ‘figuurlijk’ werd ‘letterlijk’ door een geestelijke en lichamelijke aftakeling. Dit beseffend, koos hij weloverwogen voor euthanasie. De bron van dit besef vindt men in een citaat uit een interview waarmee Wildemeersch het tweede hoofdstuk afsluit. De essentie: ‘Die onbewogenheid, die koele, schampere kijk, had ik aan de kostschool te danken [] Daar ben ik erachter gekomen dat ik maar beter niet tot de zwakkeren kon behoren [] dat ik dus listig moest zijn. Nooit hysterisch zijn. Met die verworvenheden ben ik de oorlog ingegaan.
Dat koele, schampere, listige, altijd berekende, heeft Claus getekend. Zijn oorlog heeft zijn verdere leven geduurd. Het zette zich om in een houding van verzet, tegen elk gezag, tegen elke kritiek, ja, ook tegen zichzelf. Door te blijven streven naar het heruitvinden van zichzelf in elk nieuw amoureus avontuur met als vrucht een nieuwe dichtbundel, roman of toneelstuk. Toen hij besefte dat het niet meer lukte, koos hij voor de dood. Want zonder kans op een nieuw passiespel en literaire schepping wist hij dat hij de oorlog, zijn oorlog, verloren had. 

Geen vrienden, op één na
Nu we stilaan de eindmeet naderen, moet nog worden gewezen op de vrienden van Claus. Georges Wildemeersch detailleert de onderlinge verstandhouding ten gronde. Maar, nogmaals, doet hij dat met een zekere afstandelijkheid. Alsof hij een onderzoeksrechter is die een verhoor moet afnemen van een misdadiger. Het is niet aan hem om vonnis te vellen. Dat doet de jury. Welnu, de jury is voor Wildemeersch de lezer. Leest hij nauwgezet, dan kan hij niet anders dan tot het besluit komen dat Hugo Claus in wezen geen vrienden had [op één na, waarover zo meteen meer].
Voor Claus waren vrienden gebruiksvoorwerpen. Wie niet meer bruikbaar was of kritiek had, werd gedumpt. Wildemeersch, Deel 4, eerste hoofdstuk, n.a.v. de nakende verschijning van Claus’ eerste roman, De eendenjacht: ‘Hij [Claus, gl] besloot zelf een wervende bespreking van zijn boek te schrijven en die zo snel mogelijk te publiceren. Na overleg met Anatole Ghekiere verscheen de recensie al in november 1948 onder de naam van zijn vriend in het studentenblad Ons Verbond, waarvan Ghekiere de facto hoofdredacteur was.[] Het plan om in diverse periodieke publicaties onder eigen of andermans naam belangstelling te wekken, bleef onuitgevoerd omdat de roman pas twee jaar later en bij een andere uitgever zou verschijnen.’ [Uitgeverij Manteau, De Metsiers]
Het tweede boek, een burleske, verscheen zelfs onder de naam van zijn vriend: Die waere ende Suevere Chronycke van SGraevensteene [1949]. Het verhaal was gebaseerd op een waar gebeurd feit, de bezetting door Gentse studenten van het Gravensteen wegens de verhoging van, nee, niet het inschrijvingsgeld, maar de bierprijs. 




De plaats van Ghekiere werd echter ingenomen toen Claus kennis maakte met de literaire journalist verbonden aan een landelijk persorgaan, de toen nog uitgesproken liberale krant Het Laatste Nieuws, Jan Walravens. Toen Walravens echter een kritische bespreking maakte over de roman De hondsdagen [1952] was Claus razend en werd de vriendschap verbroken. Dit vanuit zijn lijfspreuk, ‘Nemo me impune lacessit’. Zes jaar later nog liet hij zich tegenover Simon Vinkenoog schamper uit over de manier waarop Walravens zijn roman had besproken, aldus Georges Wildemeersch.
Ook Freddy de Vree was gedurende jaren bevriend met Claus, maar toen Veerle De Wit zich in het bed en de portefeuille had genesteld, werd de toegang versperd, zonder protest van Claus. 

Marja Habraken 


Ook vrouwen werden harteloos gedumpt, met als voornaamste Elly Overzier, Kitty Courbois en Marja Habraken. De laatstgenoemde verhing zich toen ze besefte dat aandringen nutteloos was. Het is de enige keer dat Claus enig teken van medeleven gaf, in de vorm van een mea culpa-gedicht, het voorlaatste van zijn Gedichten 1948 – 1993. De titel van het gedicht is niet lang, niet langer dan één letter, gevolgd door een punt: M.
In wezen heeft het Belgisch Verdriet, maar één vriend gehad. Het was ook een dichter, woonde in Antwerpen en was zeer belezen, iets wat Claus ten zeerste beviel, naast het feit dat hij een vrouwenverslinder was: Hugues C. Pernath. Het ultieme bewijs van de diepe vriendschap is, naast het kaftontwerp voor diens bundel Mijn tegenstem uit 1973, 



de magistrale cyclus die Claus schreef na het onverwachte overlijden van de voorzitter van de Pink Poets in juni 1975, Het graf van Pernath, met als openingsgebed… 

Met geknakte broekspijpen? Uitgezakt
alsof je, zat, op een ijsvlak was geslipt?
Alsof je voor je laatste dans nog was geflipt?
Nog naknikkend met die verzwikte leden?
Nee. Als een steen wil ik je, intact wil ik je
voordat je ogen braken, wrak –
Die herhaalde val,
dit vermenigvuldigd sterven, die vertraagde scherven, -
daar lag dan met zijn allerlaatste lach,
met de lippen van een stervend lam
achter het weigerachtig en mat glas
wat in zijn tijd PERNATH was – 

Nader bekeken 
Hugo Claus, de jonge jaren leest als een roman. Een bekroning van het al vele verdienstelijke wetenschappelijke werk van Georges Wildemeersch.
In het zesde deel, Mijn jeugd is over, koelt Wildemeersch’ vurige pen wat af, valt hij enkele keren in herhaling, maar ze zijn niet vervelend, omdat hij het onderwerp telkens vanuit een ander oogpunt bekijkt: historisch, familieverband, geld, relatiekring, eigen karakter. En keert meneer de professor terug naar de puberjaren van Claus, nog steeds met zijsprongen naar later werk, dat een dalend sociaalpolitiek engagement kenmerkt. Met die techniek toont hij aan dat elk gedicht, elke roman, elk toneelstuk sterk autobiografisch is. Wat nader bekeken al afgeleid kan worden uit de laatste alinea met aparte slotzin van Het Verdriet van België, waarin geen sprake meer is van Louis Seynaeve

De neef liep met mij mee naar het rustiek station.
‘Het was een schoon gedicht. Bravo.’
‘Ik maak er zo drie per dag,’ zei hij.
‘Dat is rap!’
‘Het is mijn techniek. Ik zet alle omschrijvingen van een kruiswoordraadsel een beetje achter mekaar, schots en scheef.’
‘Van De Standaard!
‘Ook.’
Hij zei niets meer. Dus ook ik niet. Samen zongen wij “Tout va très bien, ma-da-me la marquise”, de fox comique van Ray Ventura et ses Collégiens. Wij hoorden de saxofoon en de paukeslag. Wij zagen een meeuw die hinkte. 

We gaan zien. Wij gaan zien. Toch. 



guido lauwaert 


HUGO CLAUS De jonge jaren – Georges Wildemeersch –
Uitgeverij Polis – ISBN 9 789463 100113 - € 34.95 

2 opmerkingen:

  1. You know absolutely nothing about Johan and "de verhuis" or "de dozen." Hugo, as is mentioned here, used/ abused everyone, including his brothers, and mostly treated my late father, the youngest, like his errand boy. Sure, my father was no angel, by no stretch of the imagination, but he did not steal from Hugo. That's a lie. I don't know what occurred with the allegedly missing "notitieboekjes." I suspect we will never know, but you penned this in an article once before with added embellishments and fantasies also implicating my former, also deceased, partner Rainer Tiepner. I responded then, as I am responding now that you better stop spreading these falsehoods. I will not allow you to smear my dead father's reputation to fatten your ego, even if it's just a blog that nobody seems to read. Stick with the known facts; have some integrity. I tell you what is fact. I transcribed a good portion of "Het Verdriet..." on a Brother typewriter, and Hugo paid me per page. It was a "vakantie job" my mother arranged. I am family after all. I also organized in alphabetically order Hugo's complete library at the Kasteellaan in that same period of time. I got paid for that too. I was 23 and left for the United States the year following.
    ~~Pascale Claus, M.S., PPS, PCCI. Banning, California. (8/8/2016)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank je wel, mevrouw, maar uw reactie bewijst dat er wel degelijk dozen verdwenen zijn. De meest voor de hand liggende persoon is uw vader, Johan, die alle verhuizen regelde.Ik weet duivels goed dat kerels uit de entourage van Johan ook verdacht werden, maar hun namen werden door Johan zelf de wereld in gezwierd. Tot slot: In de Kasteellaan werkte hij aan 'Het Verdriet van België', maar ook aan het vervolg, 'Een zachte vernieling'.

    BeantwoordenVerwijderen