zaterdag 13 augustus 2016

EEN SLECHTE KRITIEK




 
Herman Brusselmans 


Een week geleden ontving ik een verhaal zonder signatuur.
Hoewel ik enig vermoeden had, 
hield bovenstaande auteur staande 
dat hij het niet geschreven heeft. 
Maar het is zulke kierewiete kerel 
dat twijfel blijft bestaan. 
Bovendien is de stijl naar zijn hand, 
al moet ik toegeven dat alles te imiteren valt. 
Na enige aarzeling, 
besloot ik het toch de virtuele weg op te zwieren. 

Daarbij komt dat een verlengd weekend met eindelijk prachtig zomerweer geen kritisch artikel verdient, maar een verhaal à la manière de Juvenalis. 

guido lauwaert 


Twee dagen geleden kreeg de schrijver Herbert Timmermans, wonende in Gent, Oudburg 13, eerste etage, een slechte kritiek op een dichtbundel die hij beschouwde als een nieuw hoogtepunt in zijn al haast vijftigjarige carrière.
Hij besloot geen woord meer te zeggen noch te schrijven. Hij zocht naar een pakje sigaretten, vloekte dat de flat ervan kraakte, zigzagde door de kamer, wist niet hoe de slechte kritiek te verwerken tot zijn oog viel op zijn laptop. Hij plooide hem dicht en gooide hem met een bruuske beweging uit het achterraam, waar hij op het wandelpad van de Leie belandde.
De laptop kwam terecht op de rondsluipende hond van de overburen, constant op zoek naar nieuwe slachtoffers voor zijn niet te stuiten driften. De keffer met een middenstuk van anderhalve meter ging er al jankend en mankend vandoor. 

De actie van Herbert Timmermans was niet naar de zin van zijn vrouw. Zij stond namelijk op het punt te gaan winkelen, waar je een koffie kreeg als je spulletjes paste, naar de kapper te gaan [nog een koffie], in de terugkeer de buurtwinkels met een bezoek te vereren [een derde koffie], en wilde net vragen wat de grote meester die avond op zijn bord verlangde. Vlees of vis. En wat voor soep? Verse of uit blik?  Sigaretten? Shampoo? Een carrè confituurke, misschien? Waren er nog bananen of heb je ze allemaal opgevreten, aapje van mij? 
Toen hij na lang aandringen nog steeds geen woord uitbracht, haar niet eens een blik waardig gunde, wierp zij een kokosnoot naar zijn hoofd, die langs zijn hoofd schampte en wat opperhuid beschadigde. Enkele straaltjes bloed liepen langs zijn linkeroor en gleden over zijn nek naar zijn borstkas, waar zij verloren liepen in zijn welig borsthaar. 
De worp verbaasde hem niet, al heel wat vaat was door de kamer gevlogen, want zij waren het vaak oneens tijdens hun gezamenlijke maaltijden, die in aantal afnamen naarmate zij ouder werden en de erkenning van zijn dichterschap in de vorm van prijzen en een ridderorde uitbleef. Nee, hij was niet verbaasd maar verbolgen. De kokosnoot had hij de dag voordien gekocht en haar cadeau gedaan: ‘Ik heb voor jou het nieuwste parfum gekocht van een bekend huis, verpakt in een, toegegeven, niet echt originele verpakking, maar het is, zoals gewoonlijk gezegd wordt in gevallen als deze, de inhoud die telt. Daar zal je het met mij eens over zijn. Strontwijf!’ En terwijl zij het pakje bekeek: ‘Hopelijk.’ 
Toen zij het cadeau had uitgepakt en om en om had gedraaid, had hij gezegd dat het de nieuwste uitvinding was van Coco Chanel, zowel een heerlijk melkbad verzekerde als de stoelgang bevorderde. En dit volgens een advertentie die hem was opgevallen in de luxueuze bijlage van de zelfbenoemde kwaliteitskrant, De Morgen. Zij vond het cadeau bijzonder aardig. Echt iets voor hem. De kokosnoot had een ereplaats gekregen op een schoteltje onder een lamp op de tafel, waar hij, in tegenstelling tot wat Herbert Timmermans had gehoopt nog geen vierentwintig uur bleef liggen. 
Coco Chanel beëindigde zijn ruimtevlucht tegen een muur, en had door de confrontatie een barst opgelopen, was op de grond gedonderd, waar de inhoud een plas vormde. De kat was er als de kippen bij, had van de melk gelikt, en kreeg even later de hik die kort nadien omsloeg in een braakpartij. Uit de brakke smurrie steeg een vreselijke stank op. De kat had zijn aandeel in dit dramatisch gebeuren nog verhoogd door de meest trieste dood van een huisdier op te voeren. Verdient een vermelding in het Guiness Book of Records, dacht Herbert Timmermans, maar die rukkers van de jury zitten natuurlijk weer bij lelijke wijven met hangtieten. 
Door dit alles had de dichter zulke afkeer van zijn vrouw, de kat en diens dood, de dag, de wereld, Delphine Lecompte die haar benen maar niet voor hem wilde openen, de hele kosmos en alle theorieën over de plaats van de mens in de maatschappij, dat hij, de grootste miskende dichter van deze eeuw, zich terugtrok in de badkamer, ging op de pot zitten, plaste, en met zijn broek op zijn enkels bleef hij daar zitten en staarde in zichzelf. Waar hij niets vond en dus maar bleef staren. Het regende aan de voorkant van het huis en aan de achterkant scheen de zon, maar dat vreemde verschijnsel speelt geen rol in dit vreemde verhaal, mag je wel zeggen. En het was herfst; het seizoen waarin er meer regen is dan zon. 
De vrouw van de dichter, heel wat jonger dan hij, zoals dat de gewoonte is in het artistiek milieu, trommelde met de knokkels op de deur, en toen dit niet hielp met haar vuisten, smeekte de deur open te maken, ze had spijt van haar impulsieve daad, het sneuvelen van Chanels kokos op het slagveld van de eetkamer, de dood van Virginie [de kat]. 'Ik zal een nieuwe laptop voor je stelen,' fleemde ze. 'Zoetje, m'n pompoentje!' Toen zulke taal niet hielp, de stilte aanhield, schakelde zij over naar verwijten en verwensingen. Hij was een egoïst, egocentrisch, een kutdichter met een te kort lulletje, misbruikte haar niet eens meer voor alles en nog wat, vreemd ging, vreemd deed, dat zij op een poëzieavond in een uitgeleefde kroeg geen bal begreep van zijn gebalk en dat zij juist dáárom verliefd op hem was geworden, maar dat ze had gedacht zijn schrijfsels te begrijpen, als ze wat ouder en wijzer werd, maar nee, zij begreep, na twintig jaar samenwonen nog steeds geen jota van zijn kromme gezangen. Zij was in de val getrapt. Zij haatte hem zoals zij niemand anders haatte, als hij dat maar goed begreep. 
‘Zijn het nu manieren om tot de middag in je pyjama en je kamerjas vol confituurvlekken rond te lopen! Je neusharen, oorhaar en vette hoofdharen knip ik nooit meer, je kan je teennagels zelf knippen, je rug schrobben! Vergeet het, zak, zak! ZAKZAKZAKZAKZAK!! hoor je dat, nooit meer halfbakken wafel! Ik ben lesbisch, voilà, nu weet je het. Verliefd op Pascale Platel, op Goedele Wachters, op Inge Vervotte, op Caroline Gennez, en ik moet dringend naar de WC.’ 
Hij stond op het punt te vragen of ze ook verliefd was op dat kuttekieken genaamd Joke Schauvliege, maar hield zich op het laatste moment in, zijn actie indachtig. Zich door een lullige reactie belachelijk maken, nee, dat nooit. 

Het eenrichtingsverkeer van bonken en schreeuwen ging nog een hele tijd door, tot het de buren te gortig werd. De politie werd gebeld en even later arriveerde een koppel agenten in vol ornaat. 



Ze klommen de trap op, schikten hun koppelriem, hielden een hand op de holster en belden aan. Een tweede keer, een derde keer. De huisbaas was hen gevolgd en haalde zwijgend een reservesleutel te voorschijn. De agenten traden binnen, verzochten de huisbaas buiten te wachten maar de deur open te laten. De twee agenten betraden het appartement en vonden de  vrouw van de dichter ineengezakt tegen de badkamerdeur, nog steeds smeekbedes richtend tegen de zichzelf opgesloten dichter. Na gevraagd te hebben wat er scheelde, klopte de oudste van het stel met de vrije hand op de badkamerdeur. Hij stelde zich voor zoals het boekje voorschrijft: ‘Politie! Meneer Timmermans… doe de deur open a.u.b. … meneer Timmermans! Politie! Leeft ge nog?’ 
Meneer Timmermans duwde op de knop van de spoelbak om aan te geven dat hij nog in leven was, maar zei geen woord. 
De politieman herhaalde zijn verzoek. De dichter gaf geen krimp. 
‘Meneer Timmermans! Indien uw vrouw toestemming verleent zullen wij hardhandig moeten optreden. Dan moeten wij een proces-verbaal opstellen dat niet intern blijft maar naar de onderzoeksrechter van dienst gaat. Eenmaal zover komt het op de lijst “Schriftelijke Verklaringen van een Opsporingsambtenaar omtrent de Constatering, de Toedracht en de Afloop van een mogelijk Strafbaar Feit”. Een dag later weet heel Gent het en staat het in De Gentenaar. En daar u enige landelijke bekendheid geniet, zal misschien Het Nieuwsblad, Het Laatste Nieuws, De Standaard en De Morgen het overnemen, tuk als ze zijn op pikante voorvallen. Het is de moeite niet waard, meneer Timmermans.’ 
Geen reactie.
‘Derde en laatste waarschuwing, meneer Timmermans. Zo u de deur niet opent roepen wij de hulp in van een interventieteam.’ 
De dichter, inziend dat zijn actie van slechte kwaliteit was, en hem meer schade dan voordeel zou opleveren, verhief zich, trok zijn broek op, en de rits, daarbij uitroepend: ‘Geduld! Ik kom! Ben bezig mijn kont af te vegen!' en om zijn leugen een schijn van waarheid te geven duwde hij op de knop van de spoeling. Even later draaide het slot om en zwaaide de deur open. Met een gezicht waar niets van af te lezen viel staarde hij met wijd opengesperde ogen hij voor zich uit. 
‘Heeft hij gespoten?’, vroeg de politieman aan de vrouw van de dichter.
‘Nee,’ antwoordde zij. Dat varken spuit al lang niet meer. Niet in zijn aders en al evenmin in mij. Hij heeft een slechte kritiek gekregen op zijn laatste dichtbundel.’ 
‘Vandaar,’ zei de politieman. 
‘Is dat nu zo erg om er een rel rond te maken?’ zei zijn collega. ‘Wij krijgen wij elke dag slechte kritiek. Een stapel hoger dan het Belfort. Het maakt onderdeel uit van de targets van de commissaris. Als hij onvoldoende klachtenbundels kan voorleggen, wordt hij door de hoofdcommissaris beschoten met een waterpistool.’ 
De vrouw van de dichter wees met haar ogen naar de dode kat en vervolgens naar het open achterraam. Een agent wierp een blik uit het raam en zag een zwaar beschadigde laptop liggen. 
‘Wij zullen u een verhoor moeten afnemen, meneer Timmermans. Zullen wij het hier doen of gaat ge mee naar den bureau? Want die dode kat, om maar te zwijgen van die laptop, verzwaart de feiten, zoals ge wel zult begrijpen. In het tweede geval zal het geboeid moeten zijn, of de kritiek wordt dubbel zo zwaar. Voorschriften zijn nu eenmaal voorschriften. Daar heeft zelfs de paus zich aan te houden. Maar kom, we vergeten die kat en die laptop… en een huiselijke ruzie… van dat soort hebben we er honderd per dag, misschien,' zich wendend naar de vrouw des huizes, 'dat uw vrouw een koffie zet, liefst met melk en suiker, madame,' blik opnieuw naar meneer Timmermans, 'we maken een standaardverslag op dat u ondertekent, en binnen een kwartier is de zaak rond en bent u van ons verlost.’ 

De politieman haalde een schrift te voorschijn, een balpen en maakte aanstalten zich neer te zetten in een doorgezakte fauteuil van Ikea.
‘Een kop koffie!’ kreet zij. ‘Geen haar op mijn schoon hoofd… Dat hij zelf zijn koffie maakt… en die van zijn gasten. En als u mijn kat vergeet, en mijn laptop, hoort u dat! mijn! mijn laptop, want die zeikerd heeft niet eens geld om een tweedehands appel te kopen, bel ik naar mijn advocaat. En zit niet in mijn fauteuil!’ 
‘Jij, een advocaat,’ zei de dichter daarbij zijn vrouw spottend aankijkend. Je kent niet eens de naam van het ambtskleed van een advocaat!’ 
‘En of ik het weet!’ kreet de vrouw. ‘Toga! Toga!! TO-GA!!!!’ 
‘’t Is waar,’ zei de dichter tegen de politiemannen. ‘Hoe dom van mij. Ze zit heler dagen kruiswoordraadsels in te vullen, maar een gedicht van mij lezen, heeft ze dat ooit gedaan?’ 
Alvorens iemand antwoord kon geven antwoordde hij zelf op de vraag. ‘Nooit! Never! Jamais! Toga, vier vakjes. Hoe de witte sjaal heet weet ze zeker niet! Dat zweer ik op het graf van wie ge maar wilt. Doe maar de proef. Vooruit, vraag het haar! Vraag het!’ 
‘Meneer, wij zijn niet gemachtigd…’ begon de politieagent maar hij kreeg de tijd niet zijn zin af te maken. 
‘Bef!’ riep de vrouw uit met overslaande stem. ‘Bef! Drie letters’, al recht springend en zich op de dichter werpend. Ze krapte hem, trok aan zijn haar en spuwde in zijn gezicht. In het gewoel botsten ze tegen een boekenkast, gevuld met werk van eigen hand, onder verschillende namen, omdat hij in momenten van twijfel had gedacht dat zijn naam een internationale doorbraak in de weg stond. Geen naam had echter geholpen. Afijn, de kast kreeg zulke flinke klap dat hij er van duizelde, dreigde om te vallen, maar zich toch staande hield. De helft van de inhoud deed dat echter niet. Werk van jaren noeste arbeid donderde op de grond. Geconfronteerd met de ruïne smeet de dichter zijn vrouw op de tafel, zoals een slager een half varken op het kapblok, en begon de kleren van haar lijf te scheuren. Een mooie borst vertoonde zich. 
Een politieman probeerde de kemphanen te scheiden – zonder de blote borst aan te raken – de andere greep naar zijn telefoon, belde de centrale en vroeg om bijstand. 
Buren uit de wijde omgeving hadden zich intussen in het trapportaal verzameld, keken over elkaars schouders en wie op de eerste rij stond wilde van geen wijken weten. Twee minuten later arriveerde de opgeroepen bijstand aan hoge snelheid, reed het huis voorbij, remde hevig, reed bruusk achteruit zodat een achterop komende wagen met twee oudjes in een stokoude appelblauwzeegroene Opel Kadett niet tijdig kon stoppen. Twee bumpers kusten elkaar. 



Tijdens dit gebeuren had Herbert Timmermans zich enigszins herpakt, was naar de slaapkamer getrokken en had zich op zijn bed geworpen. Starend naar het plafond vertraagde langzaam zijn ademhaling tot het zijn normale ritme hervond. Zijn vrouw echter had besloten hem te blijven kwellen, was even later verschenen, had een koffer van de kleerkast gehaald, beide spiegeldeuren met een ruk opengetrokken en begon de koffer met zijn kleren te vullen, zonder ze netjes te rangschikken. Toen de koffer gevuld was en gesloten, kroop zij in de kast en trok de deuren dicht. Een politieman verscheen en vroeg Herbert Timmermans waar zijn vrouw was.
‘In de Leie,’ blafte de dichter. ‘In de Leie… dat stuk prut met haar lekkende kut is aan het verzuipen!’ 
De agent snelde naar het raam, boog voorover en zag een toeristenbootje varen, vol met vrouwen in de overgang. De gids zei in de microfoon op nasale toon en zonder inachtneming van leestekens dat… ‘rechts tot halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw de coöperatieve bakkerij van de socialistische partij gevestigd was waarvan de bedenker en oprichter Edward Anseele was die het beter kon zeggen dan doen en links de schrijver Herbert Timmermans woont op de eerste verdieping van het pand met de afbladderende achtergevel en dat hij de enige dichter van zijn generatie is met geen enkel gedicht in een bloemlezing wat uitzonderlijk genoemd mag worden want aan bloemlezingen geen gebrek in Vlaanderen en zelfs wanneer hij geld aanbiedt aan tijdschriften zonder subsidies om toch maar een gedicht in het blad te krijgen de redactie het aanbod categoriek afwijst zo meteen zal u aan de rechterkant...’ 
Het bootje tufte verder en de rest was niet meer verstaanbaar. 
De rivier afspeurend verzocht de agent, telefoon aan de mond, dringend om bijstand van de brandweer. ‘Met rubberboot en twee duikers, Chantal. Er is een vrouw vermist. Ter hoogte van de Zuivelbrug.' Hij draaide zich halfom en fluisterde, 'En bel mij in uw koffiepauze eens op, op mijn persoonlijke gsm. Ge weet wel voor wat.’ 
De dichter sprong op, liep via de woonkamer naar de gang, waar hij zich tussen de menigte door wurmde, de trap op snelde, de ladder naar de nooduitgang besteeg en even later stond hij op het dak waar hij met luide stem uit eigen werk begon voor te dragen. 

Even later cirkelde een helikopter boven het oorlogsterrein met een cameraman van de regionale televisie die alles op beeldband vastlegde. De regen had, kort voordien, zoals Frank De Booseere had voorspeld, plaats gemaakt voor een weinig enthousiaste zon. Naast hem stond een vrouw die nota’s nam en af en iets zei in een koptelefoon met aangehechte microfoon.
De vrouw van de dichter was ondertussen uit de kleerkast gekomen, tot teleurstelling van de politie die op een lekker familiedrama had gerekend.
Zij, wiens naam nog steeds niet bekend is, schikte haar kleren, en zei dat ze regelmatig bonje hadden, maar niet zo erg als vandaag, en het niet meer zou gebeuren. Ze hield van haar vriend, al bleef hij schrijven en mokken over miskenning, was maar half zo lelijk als de bultenaar van de Notre-Dame, niet jaloers, gewoon omdat hij te lui was om jaloers te zijn, veegde zijn voeten bij het binnenkomen én het buitengaan, had een reservegebit en was tuk op dezelfde pralines als zij ook lustte. En of ze hen nu met rust konden laten. 
‘Ja, maar madammeke, we zullen toch een verslag moeten opmaken en of dat een staartje krijgt, zal de onderzoeksrechter beslissen. Want intussen is het halve korps in staat van alarm en de brandweer onderweg.’ En zich tot zijn collega wendend. ‘Jean, bel vlug naar de brandweer en zeg dat er geen lijk is. En vraag aan de officier van dienst of er iemand naar de poezenboot kan gaan om een nieuwe kat. Zeg dat het voor een goed doel is, dan krijgt hij een druppel Filliers en een doos Kit&Kat. En als ze weigert, dat hij dreigt met een inspectie van de gezondheidsdienst, de riviervaart, de drugsbrigade, de milieudienst en wat we nog allemaal of haar af kunnen sturen.’ 
Zich weer tot de vrouw des huizes wendend, die zich naar de badkamer had begeven om de schade aan haar gelaat te camoufleren. ‘Als ge klaar zijt, madammeke, zet dan een pot koffie en hebt ge nog pralines?’
Terwijl de dichter halverwege zijn oeuvre zat, verscheen de politieman met een doos pralines. ‘Meneer Timmermans! Zijt een beetje raisonnabel. Hier, neem een praline en we praten het beneden uit. Uw vrouw heeft er spijt van. Werkelijk. Ze heeft beloofd enkel nog kleine scènes te maken. Jezus in de handboeien! Ze zijn lekker hoor, uw pralines. Ja, die van Van Hoorebeke zijn de beste. Goede smaak kunnen u en uw vrouw niet verweten worden. Jammer dat er zo weinig witte bij zijn, daar ben ik dol op.’
De agent had al twee pralines op, toen hij een derde in de mond stak en zijn verbaal kalmeermiddel afrondde. ‘Wat heeft het voor zin? Overal is wat. Denkt ge dat mijn vrouw en ik nooit eens ruzie maken?’  
De dichter zweeg en keek naar de helikopter die maar bleef rondcirkelen. In de verte naderde de rubberboot, minderde vaart, gooide het roer om en verdween, retour naar zijn aanlegplaats. Een periscoop met een sticker van Het Laatste Nieuws werd ingetrokken. 
De wolken troepten samen en werden zwarter. Nog even en het zou opnieuw beginnen te regenen. De dichter kreeg het koud, hij was ook niet meer van de jongste, aarzelde tot de bibber in zijn graatmagere lijf ontwaakte en vatte zonder de agent aan te kijken de terugweg aan. Eenmaal op de zolder werd hij door twee agenten in strijdtenue ruwweg tegen de muur gedrukt en geboeid, terwijl een derde hem met dreunende stem op zijn rechten wees, waarna hij de pralinedoos overnam, erin keek en de laatste in zijn mond stak. De lege doos belandde in een lege hoek. Een bataljon muizen koerste uit alle hoeken van de zolder naar de doos en vocht om de kruimels. Ze sleepten de doos naar een donkere hoek, want een natuurwet voor de mensen geldt ook voor de dieren: Wat de ene buitenzet pakt de andere weer binnen. 

In de gang ter hoogte van zijn appartement stond Timmermans’ vrouw hem op te wachten. Politie en arrestanten daalden de trap af. Toen zij op het punt stonden de straat te betreden arriveerde een politiewagen. Er stapte een agent uit met een mand in de hand. Er zat een schattig poesje in.
‘O, hoe schattig,’ zei de vrouw van de dichter. ‘Mag ik het even op de arm nemen en strelen?’ 
De agent nam het katje bij het nekvel en haalde het te voorschijn. Op dat moment bleek de Felis catus helemaal niet schattig te zijn, kronkelde en sloeg de klauwen van een voorpoot in de hand van de agent. Hij loste de kat en als de weerlicht verdween het tussen de benen van de buurtbewoners. De vrouw slaakte een kreet en kreeg een nieuwe aanval van razernij. Met veel moeite kreeg men haar op de achterbank van de politiewagen. Herbert Timmermans werd in een andere wagen afgevoerd. Het eerste koppel agenten bleef achter. 
‘Komaan, mensen,’ zei de oudste van de twee tegen de bijeentroepte omstanders. ‘Wegwezen. De cinema is gedaan. Maak de weg vrij.’ 



De politieman moest een paar maal aandringen, tenslotte met zijn matrak zwaaien eer de straat schoongeveegd was. 
Eindelijk was de rust in de buurt weergekeerd. De politiewagen werd gestart, zette aan, maar kwam een paar meter verder tot stilstand. De agent op de passagiersstoel stapte uit en liep rond de wagen. 
‘Twee platte banden, André,’ zei hij. ‘Wat een klotebuurt. Vraag maar een takelwagen.’ Hij keek op zijn horloge. ‘En over een kwartier zit onze dienst erop. Dat worden overuren, miljaarde. Mijn vrouw zal niet content zijn.’ Hij hield de adem in, een teken dat hij nadacht. ‘Nu, zo erg is dat ook weer niet. Nee, het ergste is dat ik voor de zoveelste keer van de maand opgewarmde kost zal krijgen. Jongen, ik krijg daar zo’n buikpijn van. Gij niet? En darmen die huilen als monsters. Niet te harden. Ik heb mij al grondig laten onderzoeken, in het UZ, tevergeefs. Er mankeert niets aan mij, zeggen de dokters. Maar als ik iets voel dat niet pluis zit, dan is er toch iets. Ik denk dat ik eens naar Sint-Lucas ga, daar vinden ze altijd wat. ’t Zit er vol Turken, maar ja, voor zijn gezondheid doet de mens dingen die hij in normale omstandigheden nooit zou doen. Geef mij een sigaret, mijn zenuwen worden warm, ik voel het aan mijn rug.’ 

Wat er verder gebeurde met het koppel is het vertellen niet waard en kan ik ook niet doen. Ik ben namelijk niet meegevoerd en ben ze niet achterna gegaan. Wat ik er wel aan moet toevoegen, op uitdrukkelijk verzoek van mijn vrouw, die over de schouders meeleest en er mij altijd op wijst dat ik elke gelegenheid moet aanpakken om mijn winkel aan te prijzen, is, dat ik de huisbaas ben en verderop in de straat een ander pand heb, dat er twee appartementen leeg staan die meteen betrokken kunnen worden. Mijn naam is Van den Borre, Karel, de oudste zoon van de eigenaar van de bekende elektronicaketen. U weet wel: ‘Van den Borre… u hebt goed gekozen…’ Kijk maar in De Streekkrant, onder Immobiliën, te koop of te huur. Agence Van den Borre, Brabantdam 65. In het andere pand is het veel rustiger dan in nummer 13. Het hele blok van onder tot boven en van voor naar achter is twee jaar geleden gerenoveerd, van alle comfort voorzien, sleutel op de deur, parket in de woonkamer en laminaat in de slaapkamers, er is een ondergrondse parking; drie plaatsen voor caravans, een kelderruimte voor elke huurder, een dakterras, camera’s op elke verdieping, onderhoud van de lift door Bosniërs en de gangen door Polen; kwaliteit dus verzekerd, vrij van ratten en er wonen geen kunstenaars. 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten