zondag 9 april 2017

HUGO CLAUS, LOUIS PAUL BOON en JOS MUREZ




Hugo Claus 

Professor Georges Wildemeersch, voor het leven geketend aan de universiteit van Antwerpen, stuurde me een mail, met een vraag waar ik met plezier op inga. Aangezien die over een boek gaat dat voor de massa was bestemd, beantwoord ik de vraag dan ook op het marktplein. Alvorens het doek opgaat, de vraag, als proloog.
‘In uw boek De spookrijder van de Lemméstraat wijst u op bladzijde 212 op Louis Paul Boons slechte relatie met zijn 'opvolger' in de Vooruit, Jos Murez. Tegelijk stelt u dat de figuur van Joris Herreman in Hugo Claus' toneelstuk Het haar van de hond geïnspireerd is op dezelfde Murez. Beschikt u in dit verband over concrete aanwijzingen, al dan niet in de vorm van getuigenissen? In een werkschrift verwees Claus in verband met Joris Herremans krantenstukken naar de schilder Jef Verheyen.’

EERSTE BEDRIJF
Tijdens een van onze vele contacten keek Hugo Claus naar het telefoonboek toen ik hem de vraag had gesteld waar hij toch altijd de treffende namen vandaan haalde. Zijn blik was nog niet weergekeerd of hij zei dat hij de voornamen ‘hertaalde’. Voor het toneelstuk Het haar van de hond [1982] ligt daarom de vertaling van ‘Jos’ naar ‘Joris’ voor de hand. Gaan we op zoek naar de betekenis van de familienaam vinden we ‘Hermans’, ‘leger-man’ en ‘heraut; de man die openbare aankondigen doet’. Wat is een journalist anders dan zo iemand? 

Een tweede ‘bewijs’ dat het personage Joris Herreman op Jos Murez slaat is dat Jos Murez een verhouding had met een dame die werkte in de bar ‘Mimosa', in de plaatsaanwijzing in het tekstboek [De Bezige Bij, 1981] ‘een café langs de weg Kortrijk-Gent’, een steenweg die indertijd bekend stond om zijn vele hoerenkoten. Murez was zowat de bewaker van de dame en is na verloop trouwens met haar getrouwd. Claus kende de Kortrijkse steenweg en zijn vrouwenbars zeer goed, hij was een regelmatig bezoeker. Het is dus met deze gegevens voor ogen niet moeilijk de puzzel te leggen.

Een derde aanwijzing is dat de krant in het toneelstuk waar Joris voor werkt De Leiebode heet. Gent wordt eerder gelieerd met de Leie dan met de Schelde en dé krant van Gent was tot in de jaren vijftig Vooruit. Jos Murez werkte voor deze krant. Tijdens het laatste jaar van Louis Paul Boon als journalist van Vooruit en chef van de kunstpagina Geestesleven [1956-1971] werd er gezocht naar een opvolger. Boon had duidelijk iemand anders voor ogen, trachtte zijn protegé benoemd te krijgen maar door manipulaties en inmenging van de loge werd Murez chef Kunst. Boon is daar blijven over jammeren en klagen, tot zijn dood in 1979. Sommigen in het Gentse literaire milieu, met als stamlokaal de Hotsy Totsy, beweerden [beweren] dat Murez’ benoeming Boon zo hard gekwetst heeft dat het mede aanleiding was van zijn vroege dood.  

Ter versterking van mijn bevinding twee citaten uit het betreffende toneelstuk: 

JORIS: (steekt hand in de lucht) Ik, Joris Herreman, in de kunstwereld en in de journalistiek bekend als Marnix van Laarne, zweer op het hoofd van mijn moeder dat ik mijn bijzit en grote liefde Mira Davids zal oplappen, schoner dan zij ooit is geweest tijdens haar rijk en onvruchtbaar bestaan op aarde. (stilte)

MIRA: (gaat zitten) Ja, ja.
(stilte]
Ik maak me geen zorgen om u. Gij gaat mij missen, in het begin toch, maar ge hebt zoveel andere dingen die u gaan bezig houden, uw artikels in De Leiebode, de politiek, de tentoonstellingen en uw boeken in vreemde talen.

Hiermee is naar voldoening, hoop ik, antwoord gegeven op de vraag van professor Wildemeersch. Maar… een verhaal in het verhaal verstevigt heel de affaire en die wil ik de lezer niet onthouden.

TWEEDE BEDRIJF
Het toneelstuk Het haar van de hond verscheen in boekvorm in 1982, n.a.v. de voorstelling als productie van het toenmalige NTGent. Magda Cnudde en Hugo Van den Berghe speelden erin mee en de regie was in handen van de auteur. Wat weinigen weten is dat dit toneelstuk een jaar voordien al op de affiche stond van het Nederlandse gezelschap Toneelgroep Theater en dat de première plaatsvond op 12 maart 1981. De regie was ook voor deze productie in handen van Hugo Claus, en wel om de volgende reden: Claus had in die periode een verhouding met de actrice Marja Habraken en op haar verzoek heeft hij een toneelstuk geschreven voor dit gezelschap. Zij nam de hoofdrol op zich, Mira. Een andere speler was een oude vriend van Claus, de Lamme Goedzak van het Nederlandse acteursgild, Jerôme Reehuis. Hij kreeg de rol van Joris Herreman.

Ten tijde van de Nederlandse première in Schouwburg Orpheus in Apeldoorn, schreef ik voor De Zwijger, zaliger. De enige keer trouwens dat ik onder schuilnaam schreef, Cicero. Goed bevriend met Claus trok ik naar Apeldoorn en had al snel door dat Jos Murez werd gehangen en voor de honden gegooid.
Kort nadien verscheen mijn recensie waarin ik verslag uitbracht over mijn ‘ontdekking’. Het NTGent had intussen de productie op de affiche genomen en Claus begon haast onmiddellijk na zijn terugkeer uit Apeldoorn het stuk te regisseren in de Gentse stadsschouwburg. Murez, geen lezer van De Zwijger, kreeg de onthullende recensie onder de neus geduwd en ontstak in een woede die zijn gelijke niet kende. Hij stoof naar de schouwburg en eiste Claus te spreken. De baliedame zei hem dat de repetitie niet onderbroken mocht worden. Murez hield voet bij stuk. Na flink wat gesoebat in het gebouw trok iemand de zaal in, fluisterde iets in de oren van regieassistent Jean-Pierre De Decker, waarop hij voorzichtig Claus aan de mouw trok en hem op de aanwezigheid van Murez aan de balie wees. Voor een relletje op papier of een uitval in een interview was Claus altijd te vinden, maar een persoonlijke confrontatie… Oog in oog met Murez, nee, geen sprake van. Murez drong aan maar tevergeefs. Uiteindelijk vertrok hij, mokkend.
Dezelfde avond zag ik Claus in de Hotsy Totsy. Rustig, maar op de man af, vroeg hij me of ik de recensie geschreven had. Niet zo moeilijk te raden, want ik was de enige aanwezige Vlaamse recensent. Je weet natuurlijk nooit, vandaar de vraag. Ik knikte. ‘Mooi gedaan’,  zei hij en trakteerde mij op een druppel, uiteraard Filliers, indertijd mijn favoriete drankje. 



Een paar weken later was er de première. Veel volk, ondanks het feit dat Vooruit geen woord had gerept over de productie. In het linkse Gentse milieu nochtans belangrijk als grammofoon. Murez zat die avond elders, zijn reputatie kennende. Zo goed als zeker aan de drank en op van de zenuwen, bang als hij altijd was dat zijn reputatie een flinke deuk zou krijgen. Wat bleek echter? Geen journalist had door hoe de vork aan de steel zat. Ze bespraken de voorstelling, maar vergaten de geschiedenis. Wat eigenlijk zou moeten want achter elk gevolg zit een oorzaak. 

DERDE BEDRIJF
De verhouding met Marja Habraken hield na de Gentse première nog even stand – zij was aanwezig – maar verflauwde omdat Claus, oudergewoonte – op haar uitgekeken raakte en ‘de weduwe’, Veerle De Wit, al in beeld kwam. Marja hield echter stand. Zij probeerde een afspraak te versieren, wat haar een enkele keer gelukt is, zij het kort en op neutraal terrein. De passie – niet de liefde, zoals we zo meteen zullen zien – was echter over. Toch bleef Habraken aandringen. Zij belde Freddy de Vree, Guido en Motte Claus, zowat iedereen waarvan zij hoopte dat die kon bemiddelen; zelfs ondergetekende.
Toen zij inzag dat haar inspanningen geen moer hielpen en er geen redders waren, heeft zij zich verhangen. Dat moet Hugo Claus aardig geraakt hebben want hij schreef het schuldgevoel van zich af in een gedicht. Het werd als voorlaatste [vóór Envoi] opgenomen in Gedichten 1948-1993 [Uitgeverij De Bezige Bij – 1994], een uitgave waarvoor hij zelf de regie op zich nam. Dat ‘de bekentenis’, het mea culpa verscheen, wijst op het feit dat Marja Habraken als geliefde niet een tussendoortje was. Oordeel zelf. 

M.

Jij die dagelijks klauwde naar de zoldering,
jij nu bij verstek,
jij verliefd op een dubbele liefde
een van kwikzilver, een van modder.

Je kwam niet lenig van de grond.
Ook de laatste keer niet, ik weet het
want dagelijks zie ik je op die tafel staan.

God geve dat je dronken was, straal,
ladderzat waar geen ladder was,
men haalde er een, men knoopte je los
en ook toen was ik er niet,
ook toen liet ik jou in de benauwde koude.

Je teistert mij met een stil gerucht,
amper hoorbaar zijn
je naakte natte zolen in een huis
dat te wit was om ons te verbergen.

Jij ooit een soort geluk op handen en voeten
voor wij veranderden van zwaarte
in een steeds vreemdere klaarte
in elkaars gemis.

Een keer te veel heb ik mijn schouders opgetrokken,
een keer te lang gewacht om je te verjagen
van die tafel, jouw enige plek.

Nu pas raak je mij volmaakt
met je glimlach om niets, om het niets.

NAWOORD
Dit verhaal heb ik een half jaar geleden aan Mark Schaevers verteld, de man momenteel werkend aan een biografie over Hugo Claus. Ik kijk benieuwd uit of zijn ‘Bronvermelding’ compleet is. Zeer de vraag, want hij schrijft met ‘de weduwe’ op de schouders zittend, en mijn verstandhouding met haar is nooit al te best geweest. Daar is de zeer gewaardeerde, uiterst belezen en immer aimabele man Michel Oukhow niet verantwoordelijk maar wel de aanleiding voor. Maar dat is een heel ander verhaal. 

DOEK 


guido lauwaert
gent, 2017-04-09 

2 opmerkingen: