zaterdag 29 april 2017

IN BETWEEN VIOLET AND GREEN



Foto: Kurt Van der Elst 
Is Menuet, naar de gelijknamige roman van Louis Paul Boon, een opera met kort gehouden pracht en praal, In between Violet and Green is een productie waarin de minimalistische muziek ten dienste staat van het al even minimalistische beeld. 

De titel verwijst naar het kleurenpalet van Claude Monets ‘Nymphéas’ en naar de positie van de kleur blauw binnen het kleurenspectrum. Verder plukkend uit de documentatie van LOD, het productiehuis van beide genoemde voorstellingen, blijkt dat de titel ‘naar het wisselen van de seizoenen’ verwijst. Aansluitend leren we dat paars de symbolische kleur voor dood en rouw is, ‘en groen voor het leven, de bloei en de hoop.’
Een gewichtige toon om de toeschouwer in een sacrale sfeer te dompelen. Als de voorstelling hem niet raakt zal het wel te wijten zijn aan zijn gebrek aan inleving. Welnu, ondergetekende raakte helemaal niet in een trance, tenzij slaperigheid een soort trance is. 

Een groot rek gevuld met maquettes, een lopende band, een plateau waar geen beschrijving bij past, een projectiescherm, voilà het decor. Twee mensen, sluipend als monniken, halen de maquettes uit het rek en zetten ze op de transportband. De monks halen ze er weer af, nadat de maquettes de camera [en de projectie op het doek] gepasseerd zijn, en zetten ze weer op het plateau of in het rek.
Drie muzikanten spelen een compositie van Thomas Smetryns. Muziek is het die de sfeer van een boeddhistische tempel oproept [triangel en stemvorken spelen een dragende rol], terwijl de toeschouwer zit te kijken naar een milieu dat vertrekt – door de maquettes – van een woestijn, overgaat naar de bebouwde kom [met zijn bedrijfsterreinen, villawijken, speelweiden, bosschages, camping et cetera] en eindigt bij een stort, en dat gevet in broken darkness.
[de belichting bij de voorstelling was zwakker dan die van de foto’s.] 

Het is allemaal aardig bedoeld maar er ontbreken mensen. Irritant echter is een voorstelling met een voorspelbare morele boodschap en een al even voorspelbare evolutie. O ja, werkelijk, de wereld is volgebouwd en gecultiveerd, maar kouder en kaler geworden door mensen als Charles-Édouard Jeanneret-Gris – beter bekend als Le Corbusier.
Om deze beschouwing te verfraaien en de lezer wat warmte te bezorgen: Na de afwerking van zijn eerste maquette toonde Le Corbusier die aan zijn ouders. Ze kregen bij de eerste aanblik prompt de hik en joegen hem, net als Christus en zijn conflict met de Farizeeërs, het huis uit. 

De miserabele toestand van de wereld – in het bijzonder die van de stad, is de mens die naar een dergelijke voorstelling gaat bekend, want hij heeft door het hoger onderwijs een zekere educatie. Ja, kom zeg, mensen met een lager onderwijs gaan niet naar het theater, het is een elitaire kunstvorm.
De miserabele toestand is de toeschouwer dus bekend en die mag best getoond worden, op voorwaarde dat de toeschouwer inzicht krijgt in de diepere drijfveren van de makers, zijnde architect Steve Salembier en fotografe Charlotte Bouckaert, Atelier Bildraum uitmakend. Helaas, ze zijn er niet, de diepere drijfveren. Dat moet het duo ook begrepen hebben. Zoveel valt althans op te maken door een deus ex machina. Snel wordt een groot bord op het voorplan gerold, beschilderd en met behulp van een dia verschijnt het Japanse brugje van George Monet, in een zee van kroos en gras. 

Een eerdere productie viel in de prijzen op Theater aan Zee en het Edinburg Fringe Festival. Als deze productie van identiek gehalte was als In between Violet and Green, dan moeten de juryleden toch heel sterke koffie en joints hebben gekregen. Ja, voor een helder inzicht een dodelijke combinatie, koffie en wiet. 

LOD is een prijzenswaardig productiehuis. Naast producties met gevestigde namen, geeft het jongeren de kans een voorstelling te maken, laat ze volkomen vrij hun ding te doen en zet een tournee op. Enig advies, onder meer hoe de pretentie te beteugelen, moet echter kunnen. Ten bate van de verwondering, de vibratie en een kritische inslag. 

guido lauwaert  

IN BETWEEN VIOLET AND GREEN –




foto:  Kurt Van der Elst 


Concept, regie & scenografie Atelier Bildraum
Muziekcompositie Thomas Smetryns
Productie LOD; coproductie Theater Malpertuis & De Munt/La Monnaie
www.lod.be


zaterdag 22 april 2017

IN MEMORIAM HENRI-FLORIS JESPERS



Henri-Floris Jespers [tekening Jan Scheirs] 

Voor een ruim gevulde Antwerpse galerie DE ZWARTE PANTER werd op zaterdag 22 april 2017 afscheid genomen van een Grooterudiet in de Letteren. Onderstaande toespraak werd door ondergetekende gehouden als afsluiter van de bijeenkomst. 

Het eerbetoon verschijnt tevens 
in het jaarschrift van de Arkprijs van het Vrije Woord 2017, 
een boekje dat wordt uitgegeven n.a.v. de uitreiking van de Arkprijs. 
In 2017 aan het onlinemagazine APACHE. 
Henri-Floris Jespers was stichtend lid. 


Nabije, dichtbije en verre vrienden van Henri,
hoor mij aan… lend me your ears.
Prijzen kom ik Henri, geen afscheid nemen.
Een lichaam wordt begraven, gecremeerd,
maar niet de geest.
Henri maakte dat hij
door zijn mening iemand werd
zoals hij zelf wilde zijn.
Een mens uitstijgend boven zijn naam.
Zijn bestaan een eigen aard en waarde gevend.
Daarom dat ik hem prijs, geen afscheid neem.

Is men opgegroeid in een artistiek milieu…
met de allure van Michel de Montaigne,
de stijl van Voltaire en Proust
en Le violon Dada
dan kan het niet anders dat het verdere leven
een reis is naar de dips en de hips
van een gecultiveerd bestaan…
veel hoger dan de leeuwerik zingt.
Bovendien, is men gebeten om
de geschiedenis van de geschiedenis te kennen…
en die kennis met anderen te delen…
tot het tot een uitwisseling van kennis komt
ten bate van een nog wijdere eigen kennis…
zo wordt men iemand die veel meer waard is
dan de dorpsnotabelen van het medialand…  
met voorop die van de zelfbenoemde kwaliteitskranten
en de producers van radio- en televisieprogramma’s
die zweren bij lichte kost en luchtige praat.
Een estheet van nobel bloed was Henri…
daarom dat ik hem prijs, geen afscheid neem.

Over Paul Neuhuys schreef Henri
in zijn onvolprezen Genealogie van de Herinnering
dat men Neuhuys links liet liggen tot de mandarijnen
al geeuwend een late belangstelling ontwikkelden
voor de historische avant-garde
en een tentoonstelling organiseerden.
‘De ziekte vrat hem toen al genadeloos uit,’
volgens Henri, en hij gaat verder,
‘Op de vernissage stond hij er als een verschrikte nachtvogel bij,
plots gevangen in een dodelijke lichtbundel.’
Einde citaat.
Nabije, dichtbije en verre vrienden van Henri…
de dodelijke lichtbundel is hem hier en nu bespaard gebleven.

Henri-Floris Jespers heeft zovelen
– onder wie Hugues C. Pernath –
voor de vergetelheid behoed…
net zoals anderen dat hebben gedaan.
Zij… zij deden het ná Henri.
Hij was de eerste… en vaak ook de laatste,
want Henri hield vol waar anderen het opgaven.
Henri lag niet wakker van hun verraad.
Wat er provincialistisch is aan dit land,
zijn zelfgenoegzaam navelstaren,
zijn braafheid, zijn conservatisme, raakte Henri wel,
maar gleed van zijn schouders als water van de rots.
‘Wanneer het gepeupel de decadentie naäapt,’
zo schreef hij in Geen seizoenen als vroeger,
‘wordt het hoogtijd opnieuw klassieker te worden.’
Henri werd klassieker met de klassiekers,
om vanuit hun wereld zijn eigen wereld,
met de auteurs en kunstenaars
die hem na aan het hart lagen,
in een bredere context te etsen.
De wijze waarop hij dit deed was niet nieuw
maar werd gaandeweg uniek.
Wie volgt nog zijn weg, loopt met hem mee?
Er rest weinig verkeer op de hogere weg,
de weg der traagheid ten bate van de helderheid
waar kunst en geschiedenis elkaars geliefden zijn.
Daarom dat ik Henri prijs, geen afscheid neem.

Het werk en de geest van Paul van Ostaijen,
zijn tijdgenoten, zijn en hun tijdsbeelden
heeft Henri verzorgd en gekoesterd,
de details ervan belicht en ontleed.
Zo hoort het ook,
want het is door de details
dat men het geheel ten volle begrijpt.
Henri’s artikels en essays stinken nooit
naar zijn bovengrondse grot of onderaardse hemel.
Je herkent de hand van de meester van ver,
maar ze ontstijgen het schrijfmoment,
het stereotiepe van een nieuwe trend.
Daarom dat hij werd gewaardeerd door velen,
helaas van weinigen de erkenning kreeg waarop hij recht had.
Henri deerde dat niet, hij sloeg wel terug.
De studies die hij in boekvorm liet verschijnen,
verschenen in een kleine oplage
en men kon ze enkel kopen met zijn toestemming.
Vaak kwam het er niet van, omdat Henri ze cadeau deed.
Een groet aan een compagnon de route.
Daarom dat ik hem prijs, geen afscheid neem. 

Iedereen hier aanwezig hield van hem, niet zonder grond…
en hij hield van jullie.
Wat weerhoudt er jullie daarom van
om hem en zijn grond voorbij het nu en hier te helpen?
Er mede voor te zorgen
dat de weinige boeken die hij publiceerde
gebundeld worden en uitgegeven.
Al is er een kleine markt voor, die markt is wijs.
Laat zijn artikels als naslagwerk verschijnen.
In boekvorm eerst en nadien virtueel.  
Al is er een kleine markt voor, die markt is wijs.
Zo’n uitgave is veel meer waard
dan een standbeeld of een straatnaam.
Daar zou Henri bezwaar tegen maken.
Echter niet… op een schouderophalen
en wat gemurmel na
– eigen aan de relativist par excellence
tegen een boekuitgave van zijn gedane werk.
Jean Genet heeft ooit bekend,
zo schreef Henri in Geen seizoenen als vroeger,
‘J’écris pour m’émouvoir’. 
Die ontroering van Genet,
maar ook van Henri mag niet verloren gaan.
Een derde boek lijkt me niet meer dan logisch.
Net als de held…
verdient wie hem tot held verhief een biografie.
Al is er een kleine markt voor, die markt is wijs.  

Nabije, dichtbije en verre vrienden van Henri,
niet beter dan met een gedicht
uit de bundel Illuminations van Arthur Rimbaud
valt wat Henri heeft gedaan samen te vatten:
‘J’ai tendu des cordes de clocher à clocher ;
Des guirlandes de fenêtre à fenêtre ;
Des chaînes d’or d’étoile à étoile, et je danse.’

Henri, hij was mijn vriend; ik was de zijne.
En ook jullie waren zijn vrienden,
want jullie staan hier niet als bermtoeristen.
Henri… nabije, dichtbije en verre vrienden,
hij was een mens van wie niemand afscheid nemen kan…
alleen hem prijzen.

Guido Lauwaert
Galerie De Zwarte Panter, Antwerpen, 22 april 2017  




vrijdag 21 april 2017

DRIE OPERA’S VOOR DE PRIJS VAN ÉÉN





OPERA21 is een muziektheaterfestival en presenteert veertien opera’s waarvan vijf wereldcreaties. Uw cultuurspion koos er drie uit. Al is hij een zeventiger van het krasse soort, veertien opera’s op tien dagen is van het goede iets te veel. 

INFINITE NOW 


Infinite Now - still 

Een gloednieuwe opera in zes bedrijven van de hand van Amerikaans-Israëlische componiste Chaya Czernowin [1957]. Opera is wat te ver gezocht, eerder een muziekcompositie waar een tekst op geplakt is. Een libretto – zonder een A naar Z verhaal – gesigneerd Luk Perceval en de componiste. Aan de basis ervan staat de theaterproductie Front  [Thalia Hamburg-NTGent], die op zijn beurt leentjebuur speelde bij Im Westen nichts Neues, een oorlogsroman van Erich Maria Remarque uit 1929. 

Twaalf acteurs en zangers, gaan met het tekst- en muziekboek aan de slag, geregisseerd door Luk Perceval. Onder zijn leiding is deze productie geen vervelende zit geworden. Het succes heeft de voorstelling te danken aan een sobere choreografie en een strak zwart/wit decor dat wisselt ten bate van het perspectief. Een ruim 2,5 uur durende muzikale uitvoering zonder de hand van Perceval en zijn per productie groeiende zuivere lijn, het publiek loopt de zaal uit. De compositie is een minimalistische mix van elektronische en live uitgevoerde nabije en verre frontgeluiden. Prima gedaan, al geldt voor muziek evengoed wat opgaat voor de literatuur: ‘Wat in één woord gezegd kan worden, hoeft geen tweede.’ Een half uur korter, zelfs dan zou de toeschouwer begrepen hebben waar het de componiste om te doen was. 

Wat Czernowin muzikaal wilde vertalen is het fenomeen gekend als de Shell Shock – zijnde de schade die de hersenen opliepen door de ontploffingen van granaten, samen met wat aan de basis ligt van het Vietnamsyndroom. Ze is daar redelijk, bij momenten uitstekend in geslaagd, al kon het, zoals eerder gezegd, met minder noten. Het was dan ook, in zijn tergend langzame momenten zoeken bij wie en wat de componiste haar inspiratie haalde. Bij twee films, aha. Vooreerst Apocalypse Now [1979] van Francis Ford Coppola waarin het hoofdpersonage via surrealistische belevenissen op zoek gaat naar zichzelf. Hoe dieper hij de brousse intrekt, hoe zwarter hij zijn innerlijke strijd ziet. 
De tweede film is 2001: A space Odyssee van Stanley Kubrick. De beelden van een op hol geslagen ruimtetuig dat dieper en dieper de kosmos induikt en terechtkomt in een ander sterrenstelsel, worden gevoed door de muziek van György Ligetti. 

Plakken we de titels van die twee films op de opera, dan worden de inspiratiebronnen nog duidelijker. De ‘Now’ uit de titel van Czernowins compositie komt voor in de film van Coppola en ‘Infinite’ betekent evengoed een Odyssee als in Kubricks film.
Waar in deze films ruimte is voor een vrolijke noot, de ‘opera’ Infinite Now heeft die geen seconde. De enige verklaring hiervoor is dat de componiste de vrolijke noot wel zag maar weigerde die te voeden. Vanuit de overtuiging dat soldaten en veteranen de vrolijke noten [kanten] van de oorlog wel zagen, maar dat hun het lachen is vergaan. 
Felicitaties voor dirigent Titus Engel en het Symfonisch Orkest Opera Vlaanderen. Wat strak staat, wordt koel geserveerd. Dirigent en orkest zijn dienstplicht verschuldigd aan de componiste, en door de juiste verhouding meester/knecht versterkt dat hun aandeel. Mede dankzij hen is Infinite Now een stijlvolle productie, al blijft het een zware zit, door die twaalf noten teveel. Want elke noot wordt gemiddeld drie minuten aangehouden. Even rekenen: 12 x 3 = 36 minuten. Een goed half uur, zoals ik al zei. 

MENUET 
Foto's: Kurt Van der Elst 


Iedereen heeft wat en aan alles mankeert iets. Bij Louis Paul Boon [1912-1979], de Emile Zola van Vlaanderen, was het zijn voyeurisme en de streek waar hij afkomstig van was. Aalst, en in het bijzonder de volkswijk Erembodegem, heeft tot de economische boom van de jaren zestig geleden onder een onmachtsgevoel. De onmogelijkheid om te ontsnappen aan de armoede naar geest en lichaam. 

Boon mag dan een gevierd schrijver zijn geweest, in wezen is hij altijd een simpele arbeider gebleven. Het grootse aan volksschrijver Boon is dat hij het onmachtsgevoel in romans wist te vangen. Boon is een historicus, al van bij zijn eerste [gepubliceerde] roman, De voorstad groeit [1942]. Het verval van de arbeider in zijn volksromans werd zelfs een obsessie, doorgetrokken tot zijn psychologisch karakter. Specifiek de eigen erotische aard, en nog meer bloot leggend, zijn voorliefde voor elfjes. Het bleef bij een droom, wat het Nederlands taalgebied wel een aantal schitterende romans heeft opgeleverd. Ze waren zelfbehandeling tegen wat nog steeds een geestelijke afwijking wordt genoemd. Die zelfbehandeling heeft Boons leven tot zijn dood aangehouden. Zijn laatste roman is Eros en de eenzame man en verscheen pas na zijn dood. 

De eerste in dat genre is Menuet [1955]. Zeer autobiografisch van aard, maar het bijzondere eraan – nieuw voor de Nederlandse literatuur – is dat hij het verhaal op elke pagina versterkte met een boventiteling in de vorm van krantenknipsels. Ze handelen, vaak geïllustreerd met foto’s, over verkrachte meisjes, incest, inteelt en kindermoord. Het verhaal van Menuet is snel verteld. Man wordt door zijn vrouw betrapt terwijl hij zit te prutsen aan het huishoudhulpje. Autobiografisch, ten volle, tot zijn schielijke dood zal zijn vrouw Jeanneke tegen intimi klagen over Louis’ seksuele afwijking.
Het erotisch verhaal zit vernuftig in elkaar. Het voorval wordt achtereenvolgens door de drie personages, man, vrouw en meisje, verteld. Elk speelt slachtoffer en getuige. Je kan het een deel van de zelfbehandeling noemen: hoe ervaart de andere wat ik heb gedaan en wat is er schuldig aan? 

Deze dans in driekwartsmaat, een menuet dus, is goed tot haast helder behouden in de opera, gelanceerd als ‘Driebubbel zicht op eenzaamheid’, een totaal foute invulling. Los daarvan is de opera een beeldend zeer mooi spektakel [!] met een drukkende maar passende muziekscore, strak gedirigeerd door Filip Raté, wat de live uitvoering door het terecht gerenommeerde Ensemble Spectra enkel ten goede komt. Zwak punt is de regie. Fabrice Murgia heeft een tergend langzaam tempo aangehouden. Niet bevorderlijk voor het behoud van de intimiteit van het gebeuren, en in haar verlengde, het verhaal. 

Het gevaarlijke aan bewerkingen van romans tot libretto’s of teksttoneel is dat er veel innerlijke worsteling verloren gaat. Menuet is daar aan ontsnapt, althans naar het einde toe. Het eerste kwartier van deze vijf kwartier durende voorstelling groeide het gevoel alsof enkel het oppervlaktewater werd behouden. Dramaturge Barbara Engelhardt is een vrouw en dat is aan de bewerking ook te zien. Het eerste deel van de drie maten van de dans luistert de toeschouwer naar de getuigenis van de man. Niet sterk. Sterkte wordt pas gehaald in het tweede deel, wanneer het meisje haar kijk op het voorval vertelt en beresterk wordt het in het derde deel, als de vrouw haar hart lucht. Dan wordt eindelijk de diepe worsteling zoals weergegeven in de roman pijnlijk duidelijk; van haar én van de twee anderen. 

De zwakste schakel van deze productie is Raimond Note [bariton] als de man. Hij kan zingen maar is een ijsklomp. Gevoel kan hij niet overbrengen, wat zich overplant in zijn motoriek. Een lichaam moet reageren op de stem. Is dat omgekeerd zitten we in het amateurtoneel. Daar lijkt Nolte nog steeds in te zitten. Cécile Granger [sopraan] als het meisje kleurt op voortreffelijke wijze het karakter van de pre-puberaal meisje. De graad van Uitmuntendheid wordt bij deze uitgereikt aan Tineke Van Ingelgem [sopraan] als de vrouw. Voor de toeschouwer is het genieten geblazen hoe zij extraversie en introversie verweeft. Nu eens is het extra het spiegelbeeld van de intro en plots is het net het omgekeerde. Boons worsteling komt door haar – en in het derde deel – pas ten volle tot bloei. 

Menuet is geslaagd als opera. De moeite van een tweede visie waard, wanneer de voorstelling aan tempo gewonnen heeft. Dat wordt een evenwichtsoefening tussen muziek en spel, met de stem als dritte im bunde. Goed dat dit Duitse gezegde oprees in mijn aardig gevuld brein, want het herinnerde mij aan het feit dat de voorstelling niet op z’n Duits maar wel in de taal van Schiller en Roth gespeeld wordt. Waarom? Dat te weten is niet nodig om van deze voorstelling te genieten. Die haalt het wel met de totaliteit van de productie. Want niets en niemand is volmaakt en zoals eerder gezegd: Iedereen heeft wat en aan alles mankeert iets. 

IN KOOR! 


Foto: Phile Deprez 
Het begin is het leukste van deze opera, zonder een opera te zijn en ook niet de pretentie te hebben dat te zijn. Puur amusement is de bedoeling en als daar extra centen voor geraapt kunnen worden, op voorwaarde dat het een opera wordt genoemd, is de keuze snel gemaakt. Wat IN KOOR! dan werkelijk is, buiten een plezanterie van een 60-tal bijeengescharrelde hippies van Gent en omliggende landerijen van de derde generatie? Zowat alles wat verband houdt met de amateurvoorstelling van een toneelclub die eens ‘met wat anders’ wil uitpakken, n.a.v. zijn jubileum. ‘Jongens, we bestaan 100 jaar, dat moet een specialleke worden.’ Bekijk je het zo dan is het ‘specialleke’ bijzonder geslaagd, voor wie tevreden is met ‘domweg gelukkig, in de Dapperstraat’ te zijn, om een beroemde versregel uit een sonnet van J.C Bloem te lenen. 

Het begin is het binnenkomen van koorzangers, een troepje ongeregeld. Ze groeten elkaar, rekken zich uit, hangen hun jassen ergens op, sleuren stoelen naderbij, verzetten ze, halen flessen  tevoorschijn, zetten die ergens neer, stellen de stoelen weer anders op, sturen een groet naar iemand in de zaal die wist van de bijeenkomst maar niet verwacht werd en toch hé, aanwezig blijkt te zijn. Heel aardig gevonden, en duidelijk waar het op slaat. Het telkens toevoegen van een letterwoord of woord aan de zin ‘ALTIJD DAT BEGINNEN, om over te gaan naar NU GAAT HET BEGINNEN, om vervolgens te eindigen met DIT IS HET BEGIN, is luxe, onnodig want zelfs een verre afstammeling van de idioot van  Fjodor Dostojewski, snapt dat de bijeenkomst een repetitie van een koor is. Maar ja, de apparatuur van een boventiteling is nu eenmaal voorhanden, dus, waarom die niet gebruiken? 

Plots stijgt de spanning. De koorleider is gearriveerd. In minder dan geen tijd heeft zich de orde hersteld en vangt de repetitie aan met een stemopwarming en wanneer dat achter de rug is met het opsplitsen van de bende in een vierstemmig canon. Nu wordt het serieus, concentratie dames en heren. De koorleider wendt zich tot de aanwezigen en zegt wat ze gaan doen. Het repeteren van de beginregel van Komm, süβer Tod van het gelijknamige lied van J.S. Bach dat al menige componist tot een variatie heeft gebracht. Een voorbeeld vormt trouwens het slot van de repetitie. Bij onderbrekingen komt iemand vooraan staan, met soms in zijn/haar zog één of twee anderen, en gooit een wijsheid de zaal in, van het gehalte waar Socrates – was hij aanwezig geweest – niet om de gifbeker had gepleit, maar die stante pede had geëist, met een dubbele portie uit het bruine apothekersflesje. Het gebeurt wel eens dat iemand midden in een repetitiemoment uit de groep stapt, in vervoering raakt – aan zijn blik te zien, en een quote van een scheurkalender uitbraakt, gevolgd door een aanvulling van eigen makelij. Enfin, na drie andere brokstukken van liederen te hebben gerepeteerd, wordt de repetitie afgesloten met Immortal Bach, een herwerking door Knut Nystedt [1915-2014] van het beginlied.
Het geheel bekijkend kan IN KOOR! beschouwd worden als een zoveelste variant op het toneelgenre Opera buffa, een muziekkomedie. Een treffend voorbeeld hiervan is Mistero Buffo, een satirisch toneelstuk van Dario Fo [Nobelprijswinnaar Literatuur 1997] uit 1969. De Vlaamse versie ging in première in 1972, in de repetitiezaal [!] van de Brusselse Muntschouwburg. De troep heette De Nieuwe Scène. De voorstelling – met liederen vooral beklijvend door de muziek van Wannes van de Velde – heeft het Vlaamse toneel geschokt en van zijn parochielucht bevrijd. 

Een tweede vaststelling. Mijn vermoeden, gevormd bij de lezing van de promoteksten werd al in de eerste minuten bevestigd. Aan de basis van deze productie ligt een minder bekende film van Federico Fellini. De muziek was van zijn vaste componist, Nino Rota. Kort gezegd gaat de film over een orkestrepetitie. Een orkest komt bij elkaar voor een repetitie in een middeleeuwse kapel. Er is bovendien een televisieploeg aanwezig om opnamen te maken. Elke muzikant vertelt over zijn instrument. Wanneer de ruwe, bazige dirigent aankomt, begint de repetitie. Tijdens de pauze doet de dirigent zijn beklag over het gebrek aan respect dat hij voor zijn vak ondervindt. Na de pauze ontdekt hij dat het orkest in opstand is gekomen tegen hem, wat hem razend maakt. Gaandeweg krijgt hij fascistische streken. Het vreemde is dat het leidt tot de perfecte uitvoering van de compositie. 

Aardig om weten. De belangrijkste opmerking in de film van Fellini is Da capo! [herhalen vanaf het teken]. In de voorstelling IN KOOR! Wat op hetzelfde neerkomt. 

Is door leentjebuur te spelen bij Dario Fo en Federico Fellini IN KOOR! een opera? Kom, laten we daarover zwijgen. Wat belangrijker is, is dat de voorstelling focuste op een goed doel: acteurs en zangers uit het amateurcircuit een verheven tijd te bezorgen en het theater laagdrempelig te houden. Dat verdient applaus. En de dirigent is schitterend: vakkennis, gepaard aan een stijlvolle presentatie en strenge beheersing als koorleider, zonder fascistische trekjes. Jean-Baptiste Veyret-Logerias verdient na elke voorstelling een ruiker. En de zang maakt veel goed. Homogeen geheel, met af en toe een schuiver in de stem. Opzettelijk. Bekend grapje, maar het werkt. Goed zo. 

guido lauwaert
gent, 2017-04-21 

INFINITE NOW – een opera van Chaya Czernowin, naar een libretto van Luk Perceval en de componiste – regie: Luk Perceval – productie Kunsthuis Opera Ballet Vlaanderen, Nationaltheater Mannheim & IRCAM Parijs – info, speeldata: www.operaballet.be 

MENUET – compositie: Daan Janssens – regie: Fabrice Murgia – productie: LOD muziektheater, coproducent o.m. deSingel – info, speeldata: www.lod.be 

IN KOOR! – productie Cie De Koe / CAMPO / KASK – Concept, tekst & regie Myriam Van Imschoot & Willem de Wolf – info over de voorstellingen & tickets: www.campo.nu




maandag 17 april 2017

ADIEU HENRI-FLORIS JESPERS


Henri-Floris Jespers - tekening: Jan Scheirs 


Ik heb je liefgehad als Alcohol
Uit: De tijd van een vreemdeling (1967)
 
Ik heb je liefgehad als Alcohol
Tabak, de verslavende werking
van vrienden, een weifelende
vervoering van weelderigheid.
En met de sprakeloze, slapeloze
plaag van mijn onmacht
versier je toch zo graag in mijn nacht
de gebaren van je pracht.
Wat blijft er na zoveel waken
dan nacht en nevel over de daken ?
Waar ben je nu, Gebalsemde,
in de slaapdoos van mijn herinnering ?
Mijn vrienden hebben sterren op hun voorhoofd
en een hart vol geurige kwelling
Ik, ik word getergd door het licht. 

Henri-Floris Jespers 
Uit de oude doos:
Van l naar r: Hugo Schiltz, Walter Soethoudt, Henri-Floris Jespers, Georges Adé

zaterdag 15 april 2017

LIJMEN IN MINARD

Foto Michiel Hendrickx 


Na meer dan twintig jaar op de affiche te hebben gestaan valt het doek. Voor de allerlaatste maal speel ik - op uitnodiging van Boekhandel Limerick / Gent - de monoloog LIJMEN, naar de gelijknamige roman van Willem Elsschot. Wenst u de voorstelling bij te wonen kan dat met een eenvoudige bevestiging van uw komst, met opgave van het aantal personen, via een mailbericht naar 1 van de 2 volgende adressen:

limerick @skynet.be 
kouterbos@telenet.be  


OPGELET: Vol is vol! & wie eerst komt eerst zit. Zowel de boekhandel, het theater als de acteur willen er tevens een feest van maken. Een hap en een slok zullen klaarstaan. 






Foto Michiel Hendryckx 
Willem Elsschot 

maandag 10 april 2017

OVERLIJDEN: HENRI-FLORIS JESPERS



Henri-Floris Jespers 


Henri Floris Jespers 

1944-2017 

“Because I could not stop for Death, He kindly stopped for me.“

Emily Dickinson

Het afgelopen weekend is schrijver-dichter Henri Floris Jespers te Antwerpen overleden na een moedige strijd tegen een helaas onvermoeibare ziekte. 

Henri Floris was naast schrijver-dichter, letterkundige, vrijdenker, historicus, Pink Poet, erudiet, kattenman, jury-voorzitter, vlijmscherp maar immer rechtvaardig criticus, ook een onophoudelijke ridder van de waarheid.
Naast zijn carrière als kabinetchef van wijlen Hugo Schiltz was Henri het
laatste decennium vooral actief als hoofdredacteur van de “Mededelingen van het Centrum voor Documentatie en Reëvaluatie” en “Ca-Ira” voornamelijk gewijd aan het legaat van Paul Neuhuys. 

Ook was Jespers stichtend lid en voorzitter van De Diamanten Kogel, de prijs
voor de beste Nederlandstalige Thriller. Jespers zetelde ook in diverse raden
op stedelijk, provinciaal en landelijk niveau. 

Als kleinzoon van de schilder Floris Jespers was hij de absolute expert m.b.t.
de literaire geschiedenis van het interbellum en de schatbewaarder van de
oeuvres van Paul Van Ostaijen, Gaston Burssens, Karel Jonckheere, Gust Gils,
Pernath, Jan De Roek en zovele anderen. 

Met het essay “Maniërisme en moderne sensibiliteit” stelde hij in 1967 de toon
van het genootschap de Pink Poets, waar hij Pernath opvolgde als Gouverneur
(voorzitter) na diens dood in 1975. 

Henri was tevens redacteur en uitgever van het tijdschrift De Tafelronde (1964-
1981) en het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1972-1983).
In 1981 werd hij voorzitter van de Vereniging van Vlaamse letterkundigen,
waarvan hij nadien erevoorzitter werd.
Jespers was ook verantwoordelijk voor de uitgave van de Nagelaten Gedichten en het Verzameld Werk van Hugues C. Pernath en van de jong gestorven Jan De Roek. 

Zelf schreef hij o.a. De prozatrilogie “Toekomstig en onafwendbaar
herdenkingsceremonieel” (1974) “Geen seizoen zoals vroeger.” (1976) en “Het
ritselen van vleugels.” (1979) en “Genealogie van de herinnering” (1993) over
Frans-Belgische schrijvers.

Jespers was een pleitbezorger van de experimentele poëzie en heeft de doorbraak van dit genre sterk bevorderd. Dichters zoals Patrick Conrad beschouwen hem als hun mentor. 

Jespers werd geboren te Etterbeek in de “Fonderie Lambermont” zoals de
Fondation Lambermont destijds spottend genoemd werd op 6 oktober 1944 en
overleed thuis te Antwerpen op 9 april 2017 in het huis ontworpen door Léon
Stynen en gebouwd door zijn grootvader Floris Jespers. 


Details over de uitvaart e.d. volgen zodra ze bekend zijn. 
[overlijdensbericht van de hand van Kris Kenis, zeer goede vriend van Henri, zoals ook mijn vriend en steunpilaar in literaire middens genoemd werd] 

De imperiale gedachte verkwijnt - (1977)

De imperiale gedachte verkwijnt.
Bij valavond beruiken de bliksems
De ruisende adelaars. Hees in de rimpels
Der banieren: een toornige taal.
 
De maan verbleekt bij het zwarte
Bloed der rivieren. Zwijgzaamheid,
Keizerlijke beknoptheid, loze
Vluchten van purper en vleugels
 
Ik trek mijn mantel over het eenzaam
Hoofd in een kale, kille kamer.
Het doffe gehamer van het bloed.
Het lauwe gestamel van een lichaam. 

Henri-Floris Jespers 

 

Zal ooit nog iemand, zoals het hoort, zijn graf voeden, zoals hij dat van anderen deed? 

guido lauwaert
gent, 2017-04-10