Edward Albee |
Vrijdag 17 september
overleed de Amerikaanse toneelschrijver Franklin Edward Albee [Washington,
1928]. Twee weken oud werd hij geadopteerd door Reed en Frances Albee. Zijn
pleegvader was erfgenaam van het Keith-Albee theatersyndicaat, een
miljoenenbedrijf. Al heel jong maakte hij daardoor kennis met de toneelwereld.
Hij had dan wel geen gebrek aan materiële ongemakken, ontbrak het hem thuis vaak aan ouderlijk
begrip, met als gevolg dat hij vrij eenzaam opgroeide. De adoptie en geen
thuisgevoel zijn elementen die nu eens boven- dan weer onderhuids weerkeren in
al zijn toneelstukken.
Hoewel hij van 1955 tot 1958 als producer verbonden was aan de New Playwrights Unit Workshop, kende hij zijn eerste succes in Europa.
Als eindwerk van de driejarige workshop schreef hij The Zoo Story, een dialoog tussen twee mannen, die handelt over de intermenselijke
communicatie in een samenleving die dagelijks materialistischer en ongevoeliger
wordt. Afgewezen door een aantal theaterdirecteuren in NY, kwam het via
vrienden terecht bij een uitgever in Frankfurt. Daar werd het door een
theaterproducent ontdekt en meteen beschouwd als een meesterwerk. Kort daarna
vond de première plaats in Berlijn, waar het samen met Becketts Krapp’s Last Tape deel uitmaakte van een
avondvullend programma. Ook zijn tweede stuk, The death of Bessie Smith [1959], werd voor het eerst in Berlijn
opgevoerd. Hierin gaat Albee uit van het Amerikaanse rassenconflict
teneinde het gebrek aan medeleven en de
desintegratie van menselijke contacten op zowel persoonlijk als publiek niveau
te tonen.
Het succes in Europa bracht mee dat Amerika hem ontdekte.
Zijn derde stuk kent dan ook zijn geboorte in New York. The American Dream uit 1961 is een expressionistische satire,
gericht tegen de Amerikaanse samenleving. Hij schildert een milieu waarin
menselijke waarden worden ingeruild voor geldhonger en luxe. De invloed van
Beckett en Genet is in dit stuk sterk aantoonbaar. Daardoor wordt Edward Albee
beschouwd als de Amerikaanse auteur, behorend tot het absurde theater. Een
totaal verkeerd oordeel. Albee maakt in zijn beginperiode gebruik van de
technieken van de absurdisten, maar behoudt zijn eigen visie. Dat wordt
overduidelijk in zijn vierde, populairste, toneelstuk, Who’s Afraid of Virginia Woolf uit 1962. Een titel enerzijds verwijzend
naar het kinderliedje ‘Who is afraid of the big bad woolf?’ en anderzijds op
het prestige van Virginia Woolf. Albee was in zijn jonge jaren een bezoeker van
het artistieke wereldje in het weekend, waar na afloop van de première /
vernissage de beau monde vaak zo dronken was, dat obscene daden en ‘aangepaste’ liedjes
gezongen werd boven het glas whisky.
A portrait of the artist as a young man |
Dat uit de hand lopend gedrag vormde de onderlaag van
zijn vierde stuk. Een ouder koppel, de dochter van de rector [Martha] en haar
man [George], professor Geschiedenis, ontvangen – on a campus of a small New England
college, zoals Albee schreef vooraan in het tekstboek – na afloop van het
traditionele zaterdagavondfeestje voor het docentenkorps bij haar vader, een
jong koppel, waarvan de man kort voordien werd aangesteld als professor
Biologie. De uitnodiging voor een nadrink ergert George bovenmate. Schijnbare ergernis echter, want al in de openingsscène blijkt dat zijn vrouw
Martha elke week een koppel uitnodigt voor een laatste borrel. Om haar
frustraties te uitten en George publiekelijk te beledigen, wegens zijn gebrek
aan ambitie. Hij is best tevreden met het vak Geschiedenis, maar Martha heeft
altijd gedroomd dat hij haar vader als rector zou opvolgen. Een derde bezwaar
dat haar van het hart moet is hun zoon, die nooit vaderlijke liefde heeft
gekend maar door haar opgevoed en bemind werd.
Als het jonge koppel arriveert luidt de deurklok. Veelbetekenend. Martha heeft de boel opgeruimd - een slipje onder een kussen verstopt, een lege fles achter een kast gezet - en op aandringen van George
belooft Martha niet over hun zoon te praten, hoewel hij de volgende dag op
bezoek zal komen, n.a.v. zijn 21ste verjaardag. Een belofte waar
Martha zich niet aan houdt. Als kort voor het einde blijkt dat de zoon niet
bestaat, een verzinsel is, wordt het voor het jonge koppel [en voor de
toeschouwer] duidelijk hoe eenzaam maar tegelijk hoe vals een huwelijk kan
zijn. Als dat doordringt tot de professor Biologie, Nick [to George; quietly]: You couldn’t have… any? –
reageert George met de sleutelzin, de mechaniek van de het stuk ontsluierend: ‘You two go
now’. Het is een variante op de ‘wegzending’ van de priester van de kerkganger:
Ite missa est. De deurklok valt te vergelijken met de bel die geluid wordt als de priester en de misdienaar de sacristie verlaten en ten altaar trekken.
Want Who’s Afraid of
Virginia Woolf is
in wezen een zwarte mis. Albee heeft daar al op gewezen in de
titulatuur van de bedrijven. Act one. Fun and Games – Act two. Walpurgisnacht. –
Act three. The Exorcism. Een tweede aanwijzing van een zwarte mis zit in het gebrabbel
waarmee George Martha voortdurend stoort, als zij haar lofrede
over hun zoon afsteekt. Dat gebrabbel gebeurt in het Latijn. Ogenschijnlijk een
dwaze tekst die George uit een boek voorleest dat hij even voordien uit de
boekenkast heeft geplukt. Wie goed luistert hoort het Libera me uit de rouwmis. Dat heeft geen Amerikaanse criticus
ingezien, geschokt als hij was door drie zaken: Één: het rauwe taaltje van
George en Martha - zogenaamd niet bestaand in het wetenschappelijk milieu; Twee: de hypocrisie van het huwelijk van het jonge koppel
[Nick en Honey] die enkel met elkaar getrouwd zijn om de gulzigheid naar geld, status
en positie. Drie: de geaardheid van Albee. Homo zijnde werd gesuggereerd dat
het stuk niet voor twee klassieke koppels geschreven was, maar voor vier mannen. Dat
het geveinsde kind de onmacht weergeeft van homoseksuelen om kinderen te hebben.
Soit. Het was vooral het gezuip en gescheld dat de New Yorkse critici schokte. Albee ontving voor dit toneelstuk dan wel de New Drama Critics’ Award en de Tony Award, maar de hoogste onderscheiding, de Pulitzer Price, werd hem onthouden omdat een jurylid het een ‘dirty play’ noemde.
Soit. Het was vooral het gezuip en gescheld dat de New Yorkse critici schokte. Albee ontving voor dit toneelstuk dan wel de New Drama Critics’ Award en de Tony Award, maar de hoogste onderscheiding, de Pulitzer Price, werd hem onthouden omdat een jurylid het een ‘dirty play’ noemde.
Elisabeth Taylor & Richard Burton |
De beroemdste versie van het stuk is de ‘verfilmde’
uitvoering met in de hoofdrollen Elisabeth Taylor en Richard Burton. Een film
uit 1966, met als regisseur Mike Nichols en gefilmd in zwart-wit om de klemtoon te leggen op tekst en spel. Elisabeth Taylor kreeg een Oscar voor haar vertolking van Martha, maar Richard Burton niet, hoewel hij, met alle respect voor Taylor, een veel sterkere prestatie neerzet, en haar spel dirigeert en stimuleert.
Edward Albee heeft tot op hoge leeftijd nog een aantal stukken geschreven, waarvan er een paar in de prijzen vielen, maar het niveau van Who’s Afraid of Virginia Woolf heeft hij nooit meer gehaald.
Nog even meegeven dat het eerste stuk van Albee, The Zoo Story, de eerste regie was, in wijlen het M.M.T., seizoen
1965-1966, van de bekende maar helaas wat vergeten Vlaamse regisseur Franz
Marijnen, een man die de toneelvader is van zowat elke theaterregisseur met naam en
faam in Vlaanderen van de laatste vijftig jaar.
guido lauwaert
gent, 2016-09-17
gent, 2016-09-17
Geen opmerkingen:
Een reactie posten