zaterdag 17 september 2016

VAARWEL: EDWARD ALBEE



Edward Albee 


Vrijdag 17 september overleed de Amerikaanse toneelschrijver Franklin Edward Albee [Washington, 1928]. Twee weken oud werd hij geadopteerd door Reed en Frances Albee. Zijn pleegvader was erfgenaam van het Keith-Albee theatersyndicaat, een miljoenenbedrijf. Al heel jong maakte hij daardoor kennis met de toneelwereld. Hij had dan wel geen gebrek aan materiële ongemakken, ontbrak het hem thuis vaak aan ouderlijk begrip, met als gevolg dat hij vrij eenzaam opgroeide. De adoptie en geen thuisgevoel zijn elementen die nu eens boven- dan weer onderhuids weerkeren in al zijn toneelstukken. 

Hoewel hij van 1955 tot 1958 als producer verbonden was aan de New Playwrights Unit Workshop, kende hij zijn eerste succes in Europa. Als eindwerk van de driejarige workshop schreef hij The Zoo Story, een dialoog tussen twee mannen, die handelt over de intermenselijke communicatie in een samenleving die dagelijks materialistischer en ongevoeliger wordt. Afgewezen door een aantal theaterdirecteuren in NY, kwam het via vrienden terecht bij een uitgever in Frankfurt. Daar werd het door een theaterproducent ontdekt en meteen beschouwd als een meesterwerk. Kort daarna vond de première plaats in Berlijn, waar het samen met Becketts Krapp’s Last Tape deel uitmaakte van een avondvullend programma. Ook zijn tweede stuk, The death of Bessie Smith [1959], werd voor het eerst in Berlijn opgevoerd. Hierin gaat Albee uit van het Amerikaanse rassenconflict teneinde het gebrek aan medeleven en de desintegratie van menselijke contacten op zowel persoonlijk als publiek niveau te tonen. 

Het succes in Europa bracht mee dat Amerika hem ontdekte. Zijn derde stuk kent dan ook zijn geboorte in New York. The American Dream uit 1961 is een expressionistische satire, gericht tegen de Amerikaanse samenleving. Hij schildert een milieu waarin menselijke waarden worden ingeruild voor geldhonger en luxe. De invloed van Beckett en Genet is in dit stuk sterk aantoonbaar. Daardoor wordt Edward Albee beschouwd als de Amerikaanse auteur, behorend tot het absurde theater. Een totaal verkeerd oordeel. Albee maakt in zijn beginperiode gebruik van de technieken van de absurdisten, maar behoudt zijn eigen visie. Dat wordt overduidelijk in zijn vierde, populairste, toneelstuk, Who’s Afraid of Virginia Woolf uit 1962. Een titel enerzijds verwijzend naar het kinderliedje ‘Who is afraid of the big bad woolf?’ en anderzijds op het prestige van Virginia Woolf. Albee was in zijn jonge jaren een bezoeker van het artistieke wereldje in het weekend, waar na afloop van de première / vernissage de beau monde vaak zo dronken was, dat obscene daden en ‘aangepaste’ liedjes gezongen werd boven het glas whisky. 

A portrait of the artist as a young man 

Dat uit de hand lopend gedrag vormde de onderlaag van zijn vierde stuk. Een ouder koppel, de dochter van de rector [Martha] en haar man [George], professor Geschiedenis, ontvangen – on a campus of  a small New England college, zoals Albee schreef vooraan in het tekstboek – na afloop van het traditionele zaterdagavondfeestje voor het docentenkorps bij haar vader, een jong koppel, waarvan de man kort voordien werd aangesteld als professor Biologie. De uitnodiging voor een nadrink ergert George bovenmate. Schijnbare ergernis echter, want al in de openingsscène blijkt dat zijn vrouw Martha elke week een koppel uitnodigt voor een laatste borrel. Om haar frustraties te uitten en George publiekelijk te beledigen, wegens zijn gebrek aan ambitie. Hij is best tevreden met het vak Geschiedenis, maar Martha heeft altijd gedroomd dat hij haar vader als rector zou opvolgen. Een derde bezwaar dat haar van het hart moet is hun zoon, die nooit vaderlijke liefde heeft gekend maar door haar opgevoed en bemind werd. 

Als het jonge koppel arriveert luidt de deurklok. Veelbetekenend. Martha heeft de boel opgeruimd - een slipje onder een kussen verstopt, een lege fles achter een kast gezet - en op aandringen van George belooft Martha niet over hun zoon te praten, hoewel hij de volgende dag op bezoek zal komen, n.a.v. zijn 21ste verjaardag. Een belofte waar Martha zich niet aan houdt. Als kort voor het einde blijkt dat de zoon niet bestaat, een verzinsel is, wordt het voor het jonge koppel [en voor de toeschouwer] duidelijk hoe eenzaam maar tegelijk hoe vals een huwelijk kan zijn. Als dat doordringt tot de professor Biologie, Nick [to George; quietly]: You couldn’t have… any? – reageert George met de sleutelzin, de mechaniek van de het stuk ontsluierend: ‘You two go now’. Het is een variante op de ‘wegzending’ van de priester van de kerkganger: Ite missa est. De deurklok valt te vergelijken met de bel die geluid wordt als de priester en de misdienaar de sacristie verlaten en ten altaar trekken. 

Want Who’s Afraid of Virginia Woolf is in wezen een zwarte mis. Albee heeft daar al op gewezen in de titulatuur van de bedrijven. Act one. Fun and Games – Act two. Walpurgisnacht. – Act three. The Exorcism. Een tweede aanwijzing van een zwarte mis zit in het gebrabbel waarmee George Martha voortdurend stoort, als zij haar lofrede over hun zoon afsteekt. Dat gebrabbel gebeurt in het Latijn. Ogenschijnlijk een dwaze tekst die George uit een boek voorleest dat hij even voordien uit de boekenkast heeft geplukt. Wie goed luistert hoort het Libera me uit de rouwmis. Dat heeft geen Amerikaanse criticus ingezien, geschokt als hij was door drie zaken: Één: het rauwe taaltje van George en Martha - zogenaamd niet bestaand in het wetenschappelijk milieu; Twee: de hypocrisie van het huwelijk van het jonge koppel [Nick en Honey] die enkel met elkaar getrouwd zijn om de gulzigheid naar geld, status en positie. Drie: de geaardheid van Albee. Homo zijnde werd gesuggereerd dat het stuk niet voor twee klassieke koppels geschreven was, maar voor vier mannen. Dat het geveinsde kind de onmacht weergeeft van homoseksuelen om kinderen te hebben. 

Soit. Het was vooral het gezuip en gescheld dat de New Yorkse critici schokte. Albee ontving voor dit toneelstuk dan wel de New Drama Critics’ Award en de Tony Award, maar de hoogste onderscheiding, de Pulitzer Price, werd hem onthouden omdat een jurylid het een ‘dirty play’ noemde. 

Elisabeth Taylor & Richard Burton 

De beroemdste versie van het stuk is de ‘verfilmde’ uitvoering met in de hoofdrollen Elisabeth Taylor en Richard Burton. Een film uit 1966, met als regisseur Mike Nichols en gefilmd in zwart-wit om de klemtoon te leggen op tekst en spel. Elisabeth Taylor kreeg een Oscar voor haar vertolking van Martha, maar Richard Burton niet, hoewel hij, met alle respect voor Taylor, een veel sterkere prestatie neerzet, en haar spel dirigeert en stimuleert. 

Edward Albee heeft tot op hoge leeftijd nog een aantal stukken geschreven, waarvan er een paar in de prijzen vielen, maar het niveau van Who’s Afraid of Virginia Woolf heeft hij nooit meer gehaald. 
Nog even meegeven dat het eerste stuk van Albee, The Zoo Story, de eerste regie was, in wijlen het M.M.T., seizoen 1965-1966, van de bekende maar helaas wat vergeten Vlaamse regisseur Franz Marijnen, een man die de toneelvader is van zowat elke theaterregisseur met naam en faam in Vlaanderen van de laatste vijftig jaar. 

guido lauwaert
gent, 2016-09-17 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten